Mirre: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Runehelmet (overleg | bijdragen)
Runehelmet (overleg | bijdragen)
Regel 14:
''Commiphora''-soorten zijn doorgaans sterk vertakte, bladverliezende [[struik]]en of kleine [[boom (plant)|bomen]], die een paar meter hoog worden (maximaal vijf meter): het zijn meestal struiken. De meeste soorten bezitten takdoornen: dit zijn takken in de vorm van een doorn, die haaks op de stengel staan en de plant een grillig uiterlijk verlenen. Bij de struikvormen is de hoofdstam meestal gebogen. De plant heeft schaarse, aromatische, drietallige bladeren, die zo'n twee centimeter lang kunnen zijn. Na de regen verschijnen geelrode of groenwitte bloemen, gevolgd door kleine bessen.
 
Mirre komt als wilde plant voor in droge [[woestijn]]gebieden. Het komt oorspronkelijk uit [[Somalië]], waar men het "molmol" noemt. Het is tegenwoordig te vinden in Noord-[[Somalië]], [[Ethiopië]], [[Arabië]], [[Jemen]], [[Zuid-Afrika]], [[Saoedi-Arabië]], het [[Midden-Oosten]] en [[India]]. Vooral in [[Ethiopië]] en Zuid-Arabië worden de struiken tegenwoordig op commerciële basis in plantages gekweekt.
 
Via insnijding van de stam wordt de korrelige [[hars]] verzameld. Bij de zeer hoge woestijntemperaturen sijpelt de zacht geworden hars vanzelf naar buiten. Het oogsten van de hars vindt vooral in de heetste maanden van het jaar plaats; in juli en augustus. De harsgangen lopen langzaam leeg en na de aansnijding moet de plant zes tot vierentwintig maanden met rust gelaten worden. Anders droogt de plant uit en sterft. De hars wordt gedroogd en [[destillatie|gedestilleerd]] voor de olie. Voor de beroemde mirre[[tinctuur (oplossing)|tinctuur]] wordt de hars opgelost in alcohol.