Sociale mobiliteit: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k r2.7.2) (Robot: toegevoegd: eu:Gizarte mugikortasun |
taal |
||
Regel 6:
In de [[Standenmaatschappij|standensamenleving]] zoals die bestond in Europa voor de [[Franse Revolutie]] was de sociale mobiliteit beperkt. Tot welke [[Stand (maatschappelijk)|stand]] men behoorde, werd in hoge mate bepaald door geboorte, ''ascription'' of [[toewijzing]] genoemd.
Door de [[agrarische revolutie]] was een steeds kleiner deel van de bevolking nodig om voedsel te produceren. De [[industriële revolutie]] bracht daarna een [[verstedelijking]] op gang waarmee de traditionele sociale verbanden van familie en de dorpsgemeenschappen in belang afnamen. Met de komst van de [[industriële maatschappij]] met zijn [[markteconomie]] werden capaciteiten en prestaties (''achievement'' of [[verwerving]]) steeds belangrijker en verschoof men meer in de richting van de [[meritocratie]], hoewel niet in de mate die hervormingsdenker [[Claude Henri de Saint-Simon|Saint-Simon]] (1760-1825) voor ogen stond.
Het langzaam verdwijnen van de standen betekende niet het einde van sociale ongelijkheid. De basis veranderde richting wat [[Karl Marx|Marx]] (1818-1883) de [[productieverhoudingen]] noemde. De maatschappij werd nu verdeeld in [[Sociale klasse|klassen]] op basis van het wel of niet de beschikking hebben over [[Productiefactor|productiemiddelen]].
Regel 17:
De [[Hoogconjunctuur na de Tweede Wereldoorlog|periode van lange bloei na de Tweede Wereldoorlog]] en de opbouw van de [[verzorgingsstaat]] bracht een groei van [[welvaart]] voor de arbeidersklasse. Het ''[[fordisme]]'' met zijn stijging van salarissen had van arbeiders ook [[consument]]en gemaakt. Met de voortschrijdende [[mechanisering]] en [[automatisering]] verdween ook steeds meer [[handenarbeid]]. Het werk begon daarmee meer op dat van de middenklasse te lijken. Daarnaast begonnen de arbeiderswijken uit elkaar te vallen en woonden arbeiders en middengroep steeds meer tussen elkaar. Dat betekende ook dat de onderlinge [[Solidariteit (ethiek)|solidariteit]] afnam en de [[individualisering]] inzette, versterkt door de nieuwe [[massamedia]] en [[Massacultuur|-cultuur]].
Desondanks bleek de theorie van de verburgerlijking van de arbeidersklasse niet geheel te kloppen en bleef er een verschil in onder meer [[levensstijl]], [[sociale participatie]] en [[politieke ideologie]]. [[Pierre Bourdieu|Bourdieu]] leidde hieruit af dat de klassenstructuur zichzelf voortdurend reproduceert. In een [[meritocratie|meritocratische]] samenleving zouden intelligentie en opleiding weliswaar de plaats in de samenleving moeten bepalen, in werkelijkheid blijft het moeilijk om te stijgen op de maatschappelijke ladder. Deze [[sociale reproductie]] hangt samen met niet alleen het [[Kapitaal (economie)|economisch kapitaal]] als geld en onroerend goed, maar ook met het [[cultureel kapitaal]] (kennis, vaardigheden, opleiding) en met het [[sociaal kapitaal]] (relaties, netwerken). De individualiseringsthese en de reproductiethese zijn de twee uitersten en hoewel
[[John Goldthorpe|Goldthorpe]] heeft daarop een aangepast [[klassenschema]] gemaakt waarmee de mobiliteit en het effect van de scheidslijnen onderzocht kon worden. Hoewel er wel sprake is van opwaartse mobiliteit, lijkt dit niet zijn oorzaak te vinden in meer openheid, maar in meer ruimte aan de bovenzijde.
Regel 23:
== Kastensysteem ==
{{Zie hoofdartikel|Kastenstelsel}}
Het [[kastensysteem]], vooral bekend uit [[India]], maar voorkomend in andere delen van [[Oost-Azië]] en [[Afrika]], kent een afwijkende vorm van sociale mobiliteit. Deze stelsels, al dan niet gebaseerd op [[religie]]uze grondslag, kenmerken zich door zeer strenge scheiding van sociale klassen. Er bestaan duidelijk afgebakende [[kaste]]
Hoewel het stelsel tegenwoordig bij wet is afgeschaft, heeft het duizenden jaren oude systeem informeel nog zeer veel invloed in de denk- en handelwijze van de mensen, vooral in niet-[[verstedelijking|verstedelijkte]] gebieden.
|