Reinder Zwolsman: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k typo
Pvt pauline (overleg | bijdragen)
Regel 13:
 
==== De wederopbouw ====
Na de oorlog richt Zwolsman zich met zijn beursgenoteerde bouwmaatschappij Verenigde Aannemings Bedrijven v/h Zwolsman, op de vele plannen die in het hele land ontwikkeld worden voor de [[wederopbouw]] van Nederland, en de bijbehorende gelden. Gedurende de jaren 50 introduceert het bedrijf de zogenaamde prefabricage-bouwmethode en heeft het bouwprojecten lopen ter waarde van honderden miljoenen guldens. In heel Nederland levert Zwolsman nieuwbouwwijken met duizenden woningen tegelijk op, maar hij richt zich vooral op [[Den Haag]]. In 1959 bouwt hij de nieuwe [[Scheveningse pier|Pier]] van Scheveningen in opdracht van de [[Exploitatie Maatschappij Scheveningen|E.M.S.]]. Na een reeks fusies en overnames noemt hij zijn bouwbedrijf vanaf 1960 Intervam.
In 1961 verandert Zwolsman van bouwer in projectontwikkelaar. Hij verlaat Intervam en koopt voor 3 miljoen gulden<ref>Leidsch Dagblad, 07/01/1978; p. 27/36</ref> de Landbank, een sluimerende financieringsmaatschappij met onder meer 500 huizen in bezit. Hij trekt vreemd vermogen aan en begeeft zich op overnamepad. In heel Nederland koopt en exploiteert Zwolsman kantoor- en bedrijfspanden. Naast ‘private equity’ weet Zwolsman ook vele kleine beleggers te interesseren. In de vroege jaren 60 verwerft Zwolsman zo de Houtrusthallen (1963), het O., K. en W.-gebouw en het landgoed Backershagen (1962) in Den Haag, in Amsterdam onder andere het Lido, San Marco en [[Theater Carré]] (1963), in Rotterdam een deelbelang in de [[Euromast]] (1964) en de hotels Huis ter Duin, Palace en Rembrandt te [[Noordwijk (Zuid-Holland)|Noordwijk]].<ref>(Leidse Courant, 28/12/1963; p. 3/16)</ref> Verder verwerft de Landbank in 1963 Rutten’s Bierbrouwerij ‘De Zwarte Ruiter’ in Rotterdam, met als bekende dochter de landelijke cafetariaketen Ruteck’s.<ref>(Leidsche Courant, 05/02/1988; p. 4/18, P. van der Eijk, Een handvol Hagenaars, Den Haag, 1966, p. 54 e.v.)</ref>