De Katendrechtsehavens, de St. Janshaven en de Robbenoordse haven: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Vinkje83 (overleg | bijdragen)
+wikilink; taal; interpunctie
Vinkje83 (overleg | bijdragen)
consequente verleden tijd; nog meer wikilinks
Regel 1:
De '''1e Katendrechtsehaven''', de '''2e Katendrechtsehaven''', de '''Sint Janshaven''' en de '''Robbenoordse haven''' waren vier kleine havens aan de zuidelijke oever van de [[Nieuwe Maas]] in [[Rotterdam]], die alle hun oorspronkelijke functie verloren hebben. De 1e Katendrechtsehaven is inmiddels gedempt; de 2e gedeeltelijk. Deze vier havens tonen wat betreft hun ontstaansgeschiedenis een grote verwantschap.
 
De lengte, breedte en diepte van de havens waren bij aanleg respectievelijk:
* 180 bij 105 bij -7,5 m [[Rotterdams Peil|R.P.]] (-8.15 m [[Normaal Amsterdams Peil|NAP]])
* 230 bij 130 bij -8 m R.P. (-8,65 m NAP)
* 125 bij 60 bij -3 m R.P (-3,65 m NAP)
Regel 7 ⟶ 8:
 
== De 1e en de 2e Katendrechtsehaven ==
In 1885 schrijvenschreven Wambersie en Zoon en een 16-tal andere bij de [[petroleum]]handel betrokken bedrijven, (waaronder Horstmann, Hintzen, Claus & Co, Steinmetz & Petit, Montauban van Swijndrecht, Mees & van Stolk enz.) een brief aan de gemeenteraad waarin zij hun verontrusting uitsprekenuitspraken over een aantal lokale omstandigheden die er de oorzaak van zijnwaren dat Rotterdam niet de positie in de binnenlandse en buitenlandse petroleumhandel inneemtinnam die haar op grond van haar ligging in de rivierendelta zou moeten toekomen. Ter illustratie namen zij in hun brief het volgende staatje met aantallen vaten over de jaren 1884, 1883, 1882 en 1881 op.
 
Jaarlijkse olieoverslag in vaten<ref>ref? getallen overgenomen uit eerdere versie</ref>.
Regel 33 ⟶ 34:
|}
 
Als oorzaken noemden de briefschrijvers:
Als oorzaken noemen de briefschrijvers het gebrek aan bij ijsgang veilige ligplaatsen: in [[Charlois]] bij Pakhuismeesteren zijn alleen ligplaatsen op de rivier beschikbaar; het gebrek aan een spoorverbinding, waarover bij ijsgang op de rivier het vervoer naar Duitsland zou kunnen plaatsvinden en ten slotte een aantal beperkende gemeentelijke voorschriften die uit veiligheidsoverwegingen de zich binnen de gemeentegrenzen bevindende hoeveelheid vaten petroleum binnen de perken moeten houden.
* het gebrek aan bij ijsgang veilige ligplaatsen (in [[Charlois]] bij [[Pakhuismeesteren]] waren alleen ligplaatsen op de rivier beschikbaar)
* het gebrek aan een spoorverbinding waarover bij ijsgang op de rivier het vervoer naar Duitsland zou kunnen plaatsvinden
* enkele beperkende gemeentelijke voorschriften die uit veiligheidsoverwegingen de zich binnen de gemeentegrenzen bevindende hoeveelheid vaten petroleum binnen de perken moesten houden.
 
De Directeur van Gemeentewerken, G.J. Jongh, adviseerde om ten westen van Katendrecht, maar binnen de gemeentegrenzen, een aantalenkele kleine haventjeshavens – de 1ste1e (1888-1893), en 2de2e (1895-1896) Katendrechtsehavens – te graven en deze te voorzien van een spooraansluiting. Op dehet grondterrein tussen de haventjes zouden dan petroleumopslagplaatsen gerealiseerd kunnen worden.
 
Het gemeentebestuur werd enthousiast toen in 1886 vanuit Duitsland de reder Riedemann uit [[Bremerhaven|Geestemünde]] en de importeurs Schütte & Sohn uit [[Bremen (stad)|Bremen]] zich voor de locatie meldden. De zaak ging evenwel niet door toen in november 1886 in Duitsland de tarieven voor het vervoer van petroleum per spoor werden verlaagd. Het had toen voor hen geen zin meer om zich in Rotterdam te vestigen.
 
De nog te graven 1ste1e Katendrechtsehaven werd toen aanvankelijk hoofdzakelijk voor het verladen van erts en ander massagoed bestemd. Met de 2de2e Katendrechtsehaven zalwerd ze later voornamelijk gebruikt voor de kleinschalige overslag van stukgoed.
 
Inmiddels is de 1ste1e Katendrechtsehaven geheel, en de 2de2e gedeeltelijk gedempt. De gedempte delen kregen een stedelijke bestemming.
 
== De Sint Janshaven en de Robbenoordse haven ==
Riedemann & Schütte haakten dus af in 1886, maar meldden zich later toch weer om ten slotte in 1890 met de – samen met [[Standard Oil]] ("ESSOEsso") op 22 februari 1890 opgerichte – Deutsch-Amerikanische Petroleum Gesellschaft een terrein aan de [[Sluisjesdijk]] en de rivier rond de voor hen gegraven Sint Janshaven (1889 - 1890) in gebruik te nemen. De Sint Janshaven was speciaal gegraven voor de [[binnenvaart]] (rivierschepen).
 
Pakhuismeesteren kregen bij hun petroleumetablissement aan de Sluisjesdijk vanaf 1892 de beschikking over de door hen zo gewenste Petroleumhaven, zoals de Robbenoordse haven (1889 - 1892) tot 14 februari 1941 heette.
 
{{refs}}
[[Categorie:Haven in Rotterdam]]