Natuurontwikkelingsvisie: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Pompidombot (overleg | bijdragen)
GrouchoBot (overleg | bijdragen)
k Bot: automatisch tekst vervangen (- een een + een )
Regel 15:
Maar men kan nog verder teruggaan de bosbouwer Van Schermbeek als belangrijke voorloper zien. Deze houdt in 1898 een pleidooi voor een bosbeheer dat zich spiegelt aan het [[oerbos]] (van der Windt 1995, blz. 169).
 
De natuurontwikkelingsvisie krijgt een een belangrijke impuls met de oprichting van de [[Stichting Kritisch Bosbeheer|Landelijke Werkgroep Kritisch Bosbeheer (LWKB)]], later omgezet in de [[Stichting Kritisch Bosbeheer]] (SKB). Onder leiding van ecologisch geschoolde biologen als Gerben Poortinga, Harm van de Veen en Hans van der Lans en enthousiaste amateurs als Roel Cosijn strijden zij voor het natuurbos in Nederland. Dit bestond niet meer in Nederland, de werkgroep vond echter dat dit type bos noodzakelijk was om zowel een beter ecologisch inzicht te verwerven inzake zelfregulerende natuur, als om een juist en waarachtig natuurbeschermingsbeleid te voeren. In de meeste Nederlandse bossen zou de, sinds de jaren zestig structureel verliesgevende houtproductie kunnen worden opgegeven ter wille van het natuurbeheer (Van der Windt 1995, blz. 186-200; Natuurbos in Nederland? -LWKB, 1977). Omdat vele soorten die van belang zijn voor de zelfregulatie ontbreken, is herïntroductie geboden. Deze visie stelt zich dan ook veel minder terughoudend op ten opzichte van introductie van soorten dan de vorige visie. In de huidige natuurontwikkelings visie nemen grote zoogdieren een belangrijke plaats in. Zij zijn verdwenen in de loop van de geschiedenis en deze verdwijning is de belangrijkste oorzaak van het incompleet zijn van de natuurgebieden. [[Grote grazers]], zoals wilde [[rund|koeien]] en [[paard (dier)|paarden]], [[hertachtigen|hertensoorten]] zoals de [[eland]] en het [[edelhert]] zorgen voor een gevarieerde structuur van de begroeiing. Het effect van deze dieren is dat niet heel het gebied bos wordt, maar dat er tevens natuurlijke graslanden ontstaan (Vera 1998). Grote vleeseters zoals [[wolf (dier)|wolven]] en [[Euraziatische lynx|lynx]]en spelen weer een belangrijke rol bij de regulatie van de aantallen van deze grote grazers. Bij de ontwikkeling van oernatuur moeten deze dieren weer geïntroduceerd worden. Daarvoor is het noodzakelijk dat de natuurgebieden grote oppervlakten beslaan (dit loopt in de duizenden hectaren). Andere maatregelen om het zelfregulerende karakter van een natuurgebied te bevorderen zijn het aanbrengen van meer [[reliëf (landschap)|reliëf]] in het gebied en te zorgen voor meer abiotische dynamiek (bijvoorbeeld meer overstromingen) (R.M.N.O. 1988, blz. 27). Het zelfregulerende karakter van de natuur staat op gespannen voet met jacht. Dit kan alleen bij wijze van hoge uitzondering geschieden om een natuurlijke evenwicht te herstellen (R.M.N.O. 1988, blz. 27). Ook de kadavers van grote dieren, bijvoorbeeld runderen, mogen niet afgevoerd worden, maar blijven liggen; de afbraak van grote kadavers behoort immers ook tot het natuurlijk proces. Gedecimeerde of hier te lande uitgestorven aaseters keren weer terug - zie ook de in 2005 verschenen publicatie over [[dode dieren in de natuur]].
 
Bij het beheer van moerasgebieden moet gezorgd worden voor een natuurlijk peilbeheer en een goede waterkwaliteit. Vera en Baerselman zien in de Flevopolder dat daar zich het moerasgebied de [[Oostvaardersplassen]] ontwikkelt zonder dat dat proces gestuurd wordt. De plassen groeien in dit gebied niet dicht doordat ze door de begrazing van grauwe ganzen opengehouden worden. Hierdoor geïnspireerd introduceren zij het idee dat in een natuurlijke situatie het bos niet het eindstadium is, maar dat er door toedoen van grote grazers ook bosweiden ontstaan (Vera 1998). Dit is een belangrijke toevoeging geweest aan het concept van de natuurontwikkelingsvisie. De Klassieke Natuurbeschermingsvisie beweert immers dat het uiteindelijke resultaat van de natuurlijke ontwikkeling monotone bossen zijn. Vera en Baerselman weerspreken dit: een zelfregulerend natuurgebied is wel degelijk gevarieerd door toedoen van de grote grazers.