Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Flinus (overleg | bijdragen)
k lf
Door de wol geverfd (overleg | bijdragen)
Regel 27:
Vlak voor het einde van het eerste deel zit meestal een [[cadens]]. Dat is een vrijer gedeelte waarbij het orkest stil is en de solist een virtuose improvisatie kan laten horen. De cadens werd voor het eerst door Händel gebruikt en werd in negentiende eeuw belangrijker, gezien de drang naar [[virtuoos|virtuositeit]].
 
HetOok het moderne concert(o), blijft gebouwd op de principes van het oudere genre, houdten vóórhoudt allesvast aan hetde stellendialoog vantussen een enkel solo-instrument tegenoveren het orkestensemble; van de sonatevorm wordt echter vaker afgeweken. DatHet solo-instrument is meestal de piano of de viool, maar in principe komen alle orkestinstrumenten in aanmerking, bv. cello, dwarsfluit, harp, hobo, hoorn, klarinet en natuurlijk de menselijke stem. Zelfs minder traditionele instrumenten hebben inmiddels hun plaats veroverd, zoals de [[gitaar|klassieke gitaar]] in ''[[Concierto de Aranjuez]]'' of zelfs de [[mondharmonica]] in ''Concerto for Harmonica'' (1995) van [[Toots Tielemans]]. Het spreekt vanzelf dat hierbij alle kans wordt gegeven aan een ver doorgedreven virtuositeit. Het solistenthema wordt hierbij gewoonlijk aangekondigd door een tutti van het orkest, de sologedeelten worden door het orkest slechts onderstreept. Dit laatste krijgt dan nog slechts een begeleidende rol toegewezen.
 
Wat de algemene vormgeving betreft, vertoont het eerste gedeelte van de compositie gewoonlijk alle kentekenen van de sonatevorm (exposite, doorwerking en herhaling). Het tweede gedeelte, in meer [[lyriek|lyrische]] stijl gehouden, is langzaam, terwijl de finale dikwijls in rondovorm (A – B – A – C – A – B’ – A) is gecomponeerd.