Phaedo (Plato): verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 1:
{{Zijbalk dialogen Plato}}
{{wiu2|2=2009|3=11|4=09}}
De '''Phaedo''' is één van de [[Socratische dialoog|dialogen]] van [[Plato]]. Hierin vertelt Phaedo aan Echekratès hoe de laatste dag van [[Socrates]]' leven (399 v. Chr.) verlopen is
De serene ''Phaedo'' is qua teneur de tegenhanger van het uitgelaten [[Symposium|''Symposium'']], dat een scène midden uit
Naast de uitvoerige discussie over de onsterfelijkheid van de ziel, bevat de ''Phaedo'' ook enkele beroemde intermezzo's, zoals dat over de 'misologie'
==Deelnemers aan het gesprek==
Phaedo uit Elis is merendeels als verteller aan het woord; zijn enige gesprekspartner is Echekratès, een verder onbekend
==Inhoud==
===Inleiding===
Wat is de dood? De scheiding van ziel en lichaam<ref>64c.</ref>. De ware filosoof is iemand, die niet geeft om uiterlijke zaken als kleding e.d. De grote massa zegt van zo iemand dat hij nauwelijks leeft. De ziel 'redeneert' het beste, wanneer ze niet gestoord wordt door invloeden afkomstig van het lichaam. Hiertoe rekent Plato ook hetgeen via de zintuigen tot ons komt<ref>Althans hier in de Phaedo. Later, in de [[Theaetetus (Plato)|''Theaetetus'']], zal hij het probleem van de waarneming uitgebreider beschouwen, en de ziel er dan een rol in toebedelen.</ref>. Zaken als 'Het Schone', 'Het Rechtvaardige' nemen wij niet waar middels de zintuigen, maar met de ziel. (Wij zouden hier termen als ''begrip'' of ''abstract'' gebruiken, maar dat doet Plato niet. Voor de Grieken, ook voor Plato, moest er een reden zijn die verklaart dat wij een rechtvaardige handeling ''rechtvaardig'' noemen. Die reden moest 'iets' zijn. Dat 'íets' kan weliswaar niet gezien of gehoord worden, maar is voor de rest voor Plato een 'ding' als alle andere dingen. <ref>Plato heeft wel eens (in de [[Parmenides (Plato)|''Parmenides'']]) de mogelijkheid geopperd dat het hier gaat om gedachten in onze geest, maar deze suggestie wees hij daar expliciet van de hand.</ref>. Voor de kennis van deze onzichtbare entiteiten zijn de filosofen het best toegerust, zij die zich op hun zieleleven concentreren, en zich zo min mogelijk laten storen door hun lichaam bij hun 'denken', en wier ideaal het is ''met de ziel zelf de dingen zelf te aanschouwen'', zoals Plato het noemt<ref>66d.</ref>. Feitelijk is de dood hetgeen waarnaar de filosoof streeft, want pas dan is de ziel volledig gescheiden van het lichaam, en zullen we ''door ons zelf alleen kennen hetgeen zuiver is''<ref>67a. Vgl. de [[Alcibiades I (Plato)|''Alcibiades I'']] waarin gezged wordt dat 'wij' onze ziel zijn.</ref>. In die zin is het leven een voorbereiding op de dood<ref>meletè thanatou, 81a.</ref>, als is zelfmoord niet iets wat de goden goedkeuren. Hiermee heeft Plato het bovengenoemde 'verwijt' dat men de filosofen maakt, omgedraaid, en maakt hij er een compliment van. De filosoof zal de dood dus verwelkomen en niet vrezen. Socrates zelf ziet de dood dan ook met vertrouwen tegemoet. Maar één van zijn vrienden, Kebès, werpt de vraag op of de ziel na de scheiding van het lichaam wel blijft voortbestaan<ref>70a-b.</ref>. Socrates zal nu trachten zijn vrienden ervan te
===Argumenten voor de onsterfelijkheid van de ziel===
|