Zijn en Tijd: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
TXiKiBoT (overleg | bijdragen)
k robot Erbij: zh:存在與時間
poging om het wat begrijpelijker te maken
Regel 1:
'''Zijn en Tijdtijd''' is(Duits: de'''Sein Nederlandseund titelZeit''') vanis het in 1998 door Mark Wildschut[[1927]] vertaaldeverschenen [[magnum opus]] van de Duitse filosoof [[Martin Heidegger]]. getiteldMet '''Seindit undboek maakte Zeit'''.<ref>Heidegger, Martinde (1927/1998)weg ''Zijnvrij enom tijd''.in Vertaald1928 uithoogleraar hette Duitsworden enaan vande eenfaculteit nawoord[[Wijsbegeerte]] voorzienvan doorde Mark[[Universiteit]] Wildschut.<br>Nijmegen:van SUN.[[Freiburg Leuven:im Kritak.Breisgau|Freiburg]] <small>ISBNen 90-6168-630-Xvestigde /hij ISBNzijn 90-6168-675-Xnaam (SUN);als ISBNoorspronkelijk 90-6303-794-5 / ISBN 90-6303-742-2 (Kritak)</small>denker.
</ref> Dit verscheen in 1927 en baarde meteen groot opzien. Met dit boek maakte Heidegger de weg vrij om in 1928 hoogleraar te worden aan de faculteit [[Wijsbegeerte]] van de [[Universiteit]] van [[Freiburg im Breisgau|Freiburg]] en vestigde hij eens en voor altijd zijn naam als zeer oorspronkelijk denker.
 
Heidegger presenteert ''Zijn en tijd'' als een onderzoek naar de 'vraag van het zijn'. Deze vraag is volgens Heidegger door filosofen vóór hem, onvoldoende behandeld. Hij neemt stelling tegen [[René Descartes|Descartes]] en [[Immanuel Kant|Kant]] die de werkelijkheid beschrijven als een verzameling [[object (filosofie)|objecten]] met welbepaalde eigenschappen, die door een [[subject (filosofie)|subject]] worden waargenomen. Volgens Heidegger ontbreekt voor die onderverdeling voldoende filosofische grond.
In 'Zijn en Tijd' onderzoekt [[Heidegger]] de fundamentele rol van de tijdelijkheid van het menselijk bestaan (dat immers altijd eindigt met de dood) in de zin van dat bestaan, zowel objectief als subjectief. Hij laat onder andere zien hoe vanuit de onlosmakelijke verbondenheid met zijn bestaan (In-de-wereld-zijn en Geworpenheid) de mens uit de Zorg om zijn eigen bestaan - zich richtend op zijn eindige toekomst en vanuit die toekomst zijn verleden interpreterend - zijn huidige bestaan in zijn mogelijkheden vorm geeft. In zijn analyse van het bestaan (''Dasein'' in het Duits) treedt [[Heidegger]] in debat met de grote filosofen en de wetenschap die hij te kort vindt schieten. Hij verwijt hen nooit diep genoeg over het 'zijn' nagedacht te hebben en zich blind te hebben gestaard op het 'zijnde'. De gedachten over mens-zijn als ''Dasein'', als In-de-wereld-zijn, als Medemens-zijn, als Zijn-naar-de-dood (''sein-zum Tode''), opvattingen over het Niets, over eigenlijk en oneigenlijk leven, over angst en dood, over geworpenheid en Zorg zijn tot op vandaag basisbegrippen in de wijsbegeerte.
 
In de traditie van de [[fenomenologie]] erkent Heidegger alleen 'zijnden', die, mits ze 'ontsloten' zijn, 'ontdekt' kunnen worden. Of deze zijnden daadwerkelijk worden ontdekt hangt altijd samen met de manier waarop we ons in ons handelen om de wereld bekommeren (de 'zorg') en dat vindt weer zijn grond in de manier waarop we onszelf ervaren ('[[existentialisme|existentie]]'). Het zijnde waarop die existentie betrekking heeft, wordt door Heidegger erzijn ('[[Dasein]]') genoemd: een zijnde dat voor zichzelf ontsloten is, dat we altijd zelf zijn en dat in-de-wereld is.
{{bron|bronvermelding=
 
<references/>
In beslag genomen zijn door vertrouwde handelingen, is de meest eigen toestand van erzijn. Pas in momenten van crisis, als bij de vertrouwde handelingen problemen optreden, doen zich plotseling andere zijnden voor. Deze zijnden zijn niet vertrouwd en 'terhanden', maar slechts 'voorhanden'. De terhanden hamer valt samen met de vertrouwde handeling van het hameren; de voorhanden hamer is een houten steel met een metalen kop en nog een aantal 'eigenschappen'. Pas bij die voorhanden zijnden begon volgens Heidegger bij zijn voorgangers het filosofisch onderzoek. Ze bekommerden zich te weinig om de vraag van het zijn en verloren daardoor de vertrouwde omgang van erzijn met de wereld, en daarmee de fundamentele rol van 'existentie', uit het oog.
}}
 
Bij het verder onderzoeken van erzijn, ontdekt Heidegger de fundamentele rol van de tijdelijkheid van het menselijk bestaan. Hij laat onder andere zien hoe vanuit de onlosmakelijke verbondenheid met zijn bestaan ('in-de-wereld-zijn' en 'geworpenheid') de mens uit de zorg om zijn eigen bestaan - zich richtend op zijn eindige toekomst en vanuit die toekomst zijn verleden interpreterend - zijn huidige bestaan in zijn mogelijkheden vorm geeft.
 
De gedachten over mens-zijn als ''Dasein'', als in-de-wereld-zijn, als medemens-zijn, als zijn-naar-de-dood (''Sein-zum Tode''), opvattingen over het niets, over eigenlijk en oneigenlijk leven, over angst en dood, over geworpenheid en zorg zijn tot op vandaag basisbegrippen in de wijsbegeerte.
 
[[Categorie:Werk van Heidegger]]