Leids (dialect): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Robbot (overleg | bijdragen)
k Botgeholpen doorverwijzing: Amsterdams - Verwijzing(en) gewijzigd naar Amsterdams (dialect)
Regel 11:
Het negentiende-eeuwse Leids had veel eigenaardigheden die thans geheel verdwenen zijn. Zo werden sommige woorden die in het Nederlands een ''ee'' hadden in het Leids klaarblijkelijk met een ''ai'' uitgesproken. Hierbij baseert men zich overigens op spaarzame bronnen zoals karikaturen door Leidse (ex-)studenten. Het is mogelijk dat die de spelling overdreven hadden.
 
In het huidige Leids valt vooral de [[uitspraak van de r]] op, die niet alleen voor een medeklinker maak ook voor een klinker niet gerold wordt. Deze r doet enigszins aan de AmerikaanseEngelse ''r'' denken. Veel Leidenaren proberen die klank zelfs bewust over te nemen. De ''ai'' voor een ''ee'' is geheel verdwenen, ook de ''ai''-uitspraak voor een ''ei''/''ij'' lijkt vervangen te zijn door ''èèè''.
Wat is Leids dialect?
 
Leids dialect is het geheel van Leidse klanken, zinsintonatie, woorden, betekenissen, uitdrukkingen, zegswijzen, spreekwoorden, vaste verbindingen en grammaticale en syntactische verschijnselen die afwijken van het Standaardnederlands. Sommige van die klanken, woorden, uitdrukkingen etc., grammaticale en syntactische verschijnselen kunnen ook wel in andere dialecten voorkomen, maar niet in dezelfde combinatie als in het Leids. Karakteristiek is de Leidse rr en het zangerige accent: aan het eind van de zin gaat de toon omhoog.Dat zangerige accent lijkt een beetje op het Rotterdams, maar als je beide dialecten naast elkaar hoort, dan is het verschil duidelijk waarneembaar
 
Kenmerkende klanken:
 
De korte klinkers
 
De a
 
De a klinkt vrijwel als een o: petot, patat; dot, dat. In dit boek wordt de a als a gespeld, behalve in onbeklemtoonde lettergrepen: in fatsoenlijk, natuurlijken patat wordt de a als een stomme e gehoord en ook als zodanig weergegeven: fesoendelijk, netuurrlijk, petat.
 
De e
 
De e gaat in de richting van de i, vooral voor een slot - n: mins, mens, in, en, mit, met
Een enkele maal verschijnt er een a: janneverr, jenever. In de tekst uit 1882 (zie achter in dit woordenboek) zijn de woorden verreltje en verrderrvenis weergegeven als vuireltje en verduirvenis. De e is in dit woordenboek steeds als als e gespeld.
 
De i
 
De i is een enkele maal gerond tot u: sunterrklaas, sinterklaas, gunterr, ginds, durrekteur, directeur.
 
De o
 
De o is in incidentele gevallen als duidelijk als a hoorbaar en ook als zodanig weergegeven: marrge, morgen, arrgel, orgel (daarnaast komt ook orrgel voor), vaker ook als u: sundas, zondags, butterr, botter, wurrme, wormen.
 
De u
 
De u is in enkele woorden een o zoals zo vaak in het (oudere) Hollands: golden, gulden, mosje, musje. Ook is de vormen jallie, jullie en zelle, zullen zijn aangetroffen naast jullie en zulle.
 
De stomme e
 
Tussen de rr en de d of t aan ’t slot van een woord, gevolgd door een verkleinvorm, wordt vaak, in afwijking van het Standaardnederlands, ’n stomme e (die klinkt als een u) ingelast: borredje, paarredje, poorretje, soorretje, taarretje, bordje, paardje, poortje, soortje, taartje. Zoals in het Standaardnederlands is die stomme e ook te horen in woorden als melk (mellek), maar omdat we die in de gewone taal ook niet spellen, is ook in dit boek gekozen voor melk, arrgel en marrge etc.
Weijnen (p.278) spreekt bij vormen als paarredje, paardje e.d. van een ‘slappe articulatiebasis’, waaruit ook vervoegingen als lane me, laten we en gane me, gaan we te verklaren zijn.
De a en de o worden in niet beklemtoonde lettergrepen uitgesproken en geschreven als een stomme e: perrtierr, portier, petat, patat, fesoendelijk, fatsoenlijk, netuurlijk, natuurlijk. De ij in – lijk zoals in natuurlijk, die ook als een toonloze e wordt uitgesproken, wordt, omwille van de leesbaarheid en omwille van het feit dat die tweeklank in het Standaardnederlands ook als een stomme e wordt uitgesproken, ook als ij gespeld.
 
 
 
 
De lange klinkers en tweeklanken
 
 
De ei/ij
 
 
De ij en de ei zoals in kijken en Leids klinken ongeveer als de è in het Franse mère met een lichte j-naslag; ze zijn in dit boek weergegeven als èi : kèike, Lèis.
 
Zoals uit de volgende teksten uit het eind van de 19de eeuw blijkt ( zie voor de volledige teksten achter in dit boek), werden de ei/ij in die tijd soms anders uitgesproken dan nu: ze worden weergegeven als ai: nai, nee, gemain, gemeen maar soms ook al als èi zoals in het huidige Leids vrijwel altijd is te horen.
 
 
A-je deris nikste doen eb, in je sliert zôu ’s marreges teugen een uur of tien deur de stad, dan vin je n’ omtrent auveral een paar diestmèide an ’t klaije kloppe en an ’t klespraatjes make.
[1882]
 
D’r was eris ’n man die twie zeune had. De jongste d’r van zai teige z’n vader: geif mai me erfporsi, dat ik van de boel mot hebbe. En toen deilde de vader z’n goed mit ‘rloui. ….
En dat deid i oouk.[1874]
D’r binne in Lèi-je zau’n paar staige in grachte, der nou zauwat niks anders as fambriekers waune. Nou mô-je niet dinke, omdà ‘k dà sau zeg, as dà ‘k laag op een arm mins nairziet, dat lèikent der niks na.
 
 
De ui
 
De ui zoals in huis klinkt ongeveer als de u in het Franse un en is weergegeven als ùi: hùis. Een enkele keer heb ik ook de uitspraak aa gehoord: haasie in plaats van hùisie. In de bovenvermelde 19de-eeuwse teksten is de ui weergegeven als oui: ‘rloui, d’rlui (hen) of als ùi zoals de uitspraak (en de spelling) ook nu nog is.
 
 
De ee
 
De ee wordt in teksten uit het eind van de 19de eeuw weergegeven als ei : teige, tegen, deit, deed of als ai: klaije, kleden, staige, stegen. In het huidige Leids is deze uitspraak niet of nauwelijks meer waar te nemen. De lange e wordt in dit woordenboek gespeld als ee in gesloten lettergrepen (deed, mees) en als e in open lettergrepen (tege, meterr).
In het Leids komt, zoals in het hele Hollands, vaak een eu voor in plaats van een ee: teuge, zeuve, speule, veul. Ook die uitspraak is hard op weg te verdwijnen.
 
 
De oo
 
De lange oo wordt in de teksten uit het eind van de 19de eeuw weergegeven als au (auveral, waune) of als een lange oo met een lichte w-naslag oouk. In het huidige Leids is die au- uitspraak grotendeels verdwenen, maar de uitspraak oo met lichte w-naslag is in vrijwel alle gevallen hoorbaar. Ik heb ervoor gekozen, omwille van de leesbaarheid, overal een oo te spellen, om zulke rariteiten als rroowfoowverrval en oowverral te vermijden.
De lange oo is in het Leids soms eu: deurr, meuge.
 
De lange oo, ee en aa in woorden met de verkleinvorm –ie worden, ook in open lettergerepen, als oo, ee en aa gespeld: hoofie, glaasie, porrtugeesie
 
 
 
De uu, aa, eu en au
 
De uu, de aa, de au, de eu en de ou klinken vrijwel hetzelfde als in het Standaardnederlands en ze worden ook hetzelfde gespeld. De ou echter gaat in de richting van de o in de Franse uitspraak van controle.
 
Verkortingen
 
De oe en de oo worden vaak verkort tot o: motte, komme, genog. Voor laatst is de verkorte vorm lest gebruikelijk.
 
De medeklinkers
 
De rr
 
De typisch Leidse rr, die wordt gevormd door het bovenste deel van de tong in de richting van het verhemelte te houden en de tongpunt onder de ondertanden te plaatsen, wordt gespeld als rr. Het is niet onmogelijk dat deze rr uit het Engels stamt.
 
De t/d
 
 
Kenmerkend voor het Leidse dialect is de uitval van de slot-t: grrach, lasdrragerr, luch, lus en worrs in plaats van gracht, lastdrager ( = bagagedrager), lucht, lust en worst. Ook verdwijnen de t en d voor een s: goes, klesprraatjes, kamerraas, koes, prraas, taas, goeds, kletspraatjes, kameraads, koets, praats, taats.
Na woorden op –s wordt soms een –t toegevoegd: fonkst, gast, kanst, fonds, gas, kans.
De t wordt, zeker in bepaalde wijken, lichtelijk geaspireerd: er komt dus een klein s-je achter (dat > dots). Ze zijn in dit boek, omwille van de leesbaarheid, gewoon weergegeven als t of d.
De d tussen twee klinkers wordt een j: verleje, verleden.
In de –nd- en de –rd-combinatie vindt vaak assimilatie plaats: vinne, vinden, worre, worden.
 
 
 
De g en f
 
Net als de t en de d verdwijnen ook de f en de g soms voor een s: sundas, zondags, stèisel, stijfsel. Soms is nog de oude Hollandse ft voor cht te horen: graffie voor grachie, waarbij de slot-t is wegggevallen. Zo ook Rranjegrach.
 
De h
 
Een enkele keer verdwijnt de h aan het begin van een woord: ik eb, ik heb. In de omgeving van de Waardgracht werd achter elke (begin)medeklinker een h gezegd: khenne, gheve, dheze.
 
 
De b, m en w
 
De lipklanken w, m en b worden in bepaalde woorden verwisseld: meteen > bedeen, we > me en welja > bèja(at), bel, wel.
 
Invoeging en toevoeging
 
Een enkele keer wordt er een m ingevoegd (fambriek, ampart, pampiertje), soms een ‘n (planzierr), soms een rr (marrzel), sturrdent, student.
Na woorden op –s wordt soms een –t toegevoegd: fonkst, gast, kanst.
 
Uitval
 
De slotmedeklinker van werkwoorden of voegwoorden, gevolgd door het persoonlijk voornaamwoord je verdwijnt vaak: hè-je, kè-je, à-je (heb je, ken je, als je); ook te spellen als hejje, kejje, ajje. Ook bij bepaalde werkwoorden in de 1ste persoon is die uitval aanwezig: zà-k, mò-k.
Heeft hij is vaak hèittie.
 
 
Metathesis
 
Soms vindt metathesis (omzetting van klanken) plaats: jerraal, royaal, Aarmel, Haarlem
 
 
 
Grammaticale kenmerken
 
Meervoud
 
Het Leids kent, in navolging van het Vlaams, veel meervouden op –s, waar het Standaardnederlands –en heeft: mekrreels, leerraarrs, mandes, mèides, kamerraas (makrelen, leraren, manden, meiden, kameraden).
 
Geslacht
 
Soms wijkt het geslacht van een zelfstandig naamwoord af: ’t fambrriek, ’t fontèin, ’t slappe was.
 
Vervoeging
 
Bij de 2de persoon enkelvoud van de zwakke werkwoorden valt, in de onvoltooid tegenwoordige tijd, de uitgangs-t vaak af: je bedoel, je merrk.
De 1ste persoon onvoltooid tegenwoordige tijd van de onregelmatige sterke werkwoorden doen, gaan en zien zijn: ik doen, ik gaan en ik zien. Door congruentie luiden de meervouden: me doene, me gane en me ziene. Naar analogie van gane me ontstond ook lane me (zie daarover meer in het paragraafje over de stomme e. Naast ik ben is door congruentie ook me benne gevormd.
Congruentie zien we eveneens bij de verleden tijd van komen, geven, zitten, zijn, liggen en willen: ik gaf etc. levert vervoegingen op als: me gavve, me zatte, me lagge, me wazze en me wouwe.
De vervoeging van de sterke werkwoorden is afwijkend, zoals in de volkstaal gebruikelijk is: me gonge, me stinge, me morrke. Verder leven nog de oude vormen als broch(t) en doch(t), begos (begon), kos, kon en lèit (legt), hèit (heeft) en hiet (heet).
Opvallend zijn vervoegingen als dat hoorrdie de, dat merktie de, dat hoorde hij, dat merkte hij. Ze zijn als volgt te verklaren: dat hoorrde ie > dat hoorrde die > dat hoorrdie de. Vervolgens ontstonde ook vormen als dat hoorrik de.
 
 
(Vervoegd) voegwoord
 
Het zogenaamde vervoegde of verlengde voegwoord komt frequent voor: as me (als we) wordt azze me; zo ook: offe me (ik weet nie offe me daarr wel naarr toe motte gaan), en dadde me (hèi zèi dadde me lèierrs waarre).
Het verbindend voegwoord dat wordt vaak voorafgegaan door als: hèi zèi asdattie kwam. Het verbindend voegwoord of wordt vaak gevolgd door dat (dadde): ik weet niet of dadde me, ik weet niet of we.
 
Verlengd aanwijzend voornaamwoord
 
Verlenging van het aanwijzend voornaamwoord zien we in van diede grrootte, van diede dikte, van die grootte, van die dikte.
 
Bezittelijk voornaamwoord
 
Het bezittelijk voornaamwoord zijn en mijn luidt in het Leids ze en me: ze boek en me boek.
Ook hem ze boek is aangetroffen. Haarr wordt d’rr: d’rr hùisie. Hun is (was) derrlùis: derrlùis boek
 
Wederkerend voornaamwoord
 
Het wederkerend voornaamwoord zichzelf is me-, d’rr-, ze ( z’n) èige (zelverrs, zelves) : hèi wast z’n èige (zelverrs)
 
Persoonlijk voornaamwoord
 
Het persoonlijk voornaamwoord we luidt heel vaak me (me gane, lane me), jullie klinkt (klonk) als jallie en zij wordt veelal hullie.
De verbogen naamval van hij en zij is heel vaak niet hem en haar, maar zèin: wat is err met zèin , dan?, wat is er met hem, haar?; ik heb verrleje zèin nog gezien, ik heb hem, haar laatst nog gezien.
In de tekst uit 1874 is voor hen ook ‘rloui (d’rlui) aangetroffen: En toe deilde de vader z’n goed mit ‘rloui.
 
Verkleiningsuitgang
 
De verkleiningsuitgang -ie is gebruikelijk bij bepaalde, met name éénlettergrepige zelfstandige naamwoorden (en in samenstellingen daarmee) die op ch, f, g, k, p of s eindigen: koekie, bakkie, pakkie, koppie, wèiffie, tassie, lachie, daggie, jezussie; maar ook bv. in meerlettergrepige woorden als porrtugeesie, sniklaasie
en bij bepaalde, met name éénlettergrepige bijwoorden, gevolgd door een bijwoordelijke -s: zachies, effies
en bij bepaalde, met name éénlettergrepige telwoorden: ik ben eerrsie, ik ben tweesie, uitroep om bij spelletjes te mogen beginnen.
In het Leids wordt niet gezegd die grroene of die rrooie, maar da grroenerrtje, da rrooierrtje, dat klèinerrtje.
 
 
 
 
Kenmerkende woorden
 
In 1640 was ongeveer 30 % van de Leidenaren afkomstig uit Vlaanderen en Frankrijk. (Hugenoten die na het Edict van Nantes de wijk namen en Vlaamse wevers die de slechte economie ontvluchtten. Sommigen van die Vlamingen kwamen via Engeland naar Leiden en ook het aantal Engelsen in Leiden was redelijk hoog ( ruim 6%). Het aantal Duitsers dat de Leidse Academie, de latere universiteit bezocht, was aanzienlijk. Leiden was in die tijd een mode-universiteit geworden: ruim 44 % van de studenten was afkomstig uit het buitenland. Het aantal Duitsers bedroeg, op de totale bevolking, 4,6 %. Dat alles heeft zijn sporen nagelaten in de woordenschat. (Zie Dirk Jaap Noordam, Nieuwkomers in Leiden. In:Jaap Moes e.a.(red.), In de nieuwe stad, Leiden, 1996, p.39-87).
Leiden is een marktplaats: het Bargoens is derhalve rijkelijk vertegenwoordigd in het dialect.
Voorts is er een typisch Leidse woordenschat die is gebaseerd op Leidse gebeurtenissen, gebouwen of personen.
Slechts een beperkt aantal woorden komt alleen maar in Leiden (of in de nabije omgeving) voor.
 
Vlaams
 
aaksterr, ekster
aarrdig, merkwaardig, raar
als, as, toen
bedeen, meteen
beuling, bloedworst
borrge, op crediet kopen
brriele, huilen
dabbele, knoeien met eten
dazerrd, gek
dedderre, in ’n natte smurrie pletsen
dokke, met de hand naar voren gaan en met een schok schieten (bij ’t knikkeren)
hanepik, bijdehante vrouw
hazegrrauw, schemering
jùin, uien
kakkepoerressie, kinderspelletje
klets, onvoldane schuld
koekebak, pannekoek
krramerrèi, hangop
krree, krap
ogebrrauw, wenkbrauw
ponnegoed, goed dat per pond verkocht wordt
selet, op selet zitte, opgedirkt zitten
sint, sinds
tet, tiet
toespijs, broodbeleg
toet mem, hetzelfde
verrampeneerrd, vernietigd
zot, gek
zothùis, gekkie
zotteprraat, onzin
zottigheid, dwaasheid
 
 
Vlaamse achternamen
 
Baerts, Degroot, Depoorter, Vanhaelen, Vandeputte, Vandebroucke, Vandemortele.
 
Frans
 
blegeurr, verbeelding
bombazèin, bep. stof
frraas, vleesafval
kuurresierr, groot persoon
meleurr, narigheid
merrt, maling
oeterr, beginstreep bij het knikkeren
sabot, klomp
parrleje, perrleje, overtuigend praten
perrmetasie, familie
trriep, vleesafval
 
Franse achternamen
 
Burgerjon (Bourguignon), Bourgeois, Chaudron, Labrujère, Teljeur (Tailleur), Wijnobel (Vignobel)
 
Engels
 
bledderr, leren bal; groot hoofd; grote vrouwenborst
ees in ees op iemand hebbe, de pik op hem hebben
het, hoofd
metse, voetballen
plèie, gokspelletje met centen of lucifers
 
Duits
 
gaarr, helemaal
hes, seksueel vrijmoedige vrouw
klauwe, stelen
leerr, leeg
loch, gat
moeskoppe, geen lawaai maken
zwaarrdemage, varkensmaag gevuld met gehakt e.d.
 
 
Bargoens
 
besolleme, betalen
dalve, zwerven
dalverr, zwerver
dalverre, zwerver
dibberr, lolbroek
dibbes, troetelnaam
dofferr, klap
gallemieze, naarr de gallemieze, kapot
gazzerr, norse man
gebbe, mond
grrom, kind
jajem, drank
jajeme, drinken
joukerr, duur
kidde, in orde
kink, stomp
laarrie, weinig
majem, water
majeme, regenen
melis, melik, mond
murrf, mond
parrg, schurfthoofd; klootzak, etterbak
pèigerre, doodgaan
plèizerrt, weg, verdwenen
poorrem, gezicht
rrèipes, geld
rrooiem, kijk uit
schoorre, koopwaar
sjakes, gedeisd
sjerrt, stoet, rij
sjoof, gulden
smèichelaarr, vleier
smèichele, vleien
spanne, kijken
trriefel, gespuis
ùittenooie, allemachtig
zeen, klap
 
 
Typisch Leids
glibberr,(< glippen, vluchten: een Leidse glipper was de scheldnaam voor de burgers en de edelen die tijdens de 80-jarige oorlog uit de stad waren uitgeweken. Vaak waren ze rooms- en Spaansgezind en heulden ze met de vijand. Van scheldnaam is glipper (ook wel verbasterd tot glibber) geworden tot geuzennaam), koosnaam voor de Leienaar; ’t Lèise glipperrtje, vroeger in Leiden rijdend treintje met een paar karretjes erachter, zonder deur, waarvan de ingang met een kettinkje werd afgesloten (kinderen probeerden zonder betaling naar binnen te glippen)
 
ko,(genoemd naar Kleine Ko, bijnaam van Pieter de Looff (1877-1946), een politieman uit de beginjaren van de vorige eeuw en erg klein. Het verhaal gaat dat Kleine Ko zo gezagsgetrouw was dat ie zelfs z’n eigen vrouw bekeurde toen die buiten matten aan ’t kloppen was buiten de daarvoor vastgestelde uren), te klein voor iets: ‘n ko bloemvaasie; ‘n ko ventje, volwassen man, niet al te groot van stuk, met een parmantig, schijnbaar belangrijk optreden
koeliekerrk, bijnaam van de Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen-Kerk, oftewel de Hartenbrugkerk, zo genoemd naar de tekst die in prachtige gouden letters boven het portaal is aangebracht: hic domus dei est et porta coeli, dit is het huis van god en de poort naar de hemel. Vgl. ook: metùitekerrk, prret van 12 tot 1 en pakhùisdominee
 
metùitekerrk, bijnaam van de Petruskerk aan de Langebrug (waar na de brand van 1933 de brandweerkazerne werd gevestigd) zo genoemd naar het opschrift metuite deum (spreek uit mee-toe-iete dee-oem), vreest god. Vgl. ook koeliekerrk, pakhùisdominee en prret van
12 tot 1
 
overr de trrap trrouwe,trap van het stadhuis: overr de grrote trrap trrouwe, bij het burgerlijk huwelijkvia de grote stadhuistrap het stadhuis in- en uitgaan. Dat was de duurste vorm. Wie minder geld te besteden had ging langs de achterkant; op bepaalde dagen was trouwen langs de achterkant zelfs gratis
 
pakhùisdominee,bijnaam van het pand aan de Pieterskerkgracht, waar nu Ars Aemula Naturae (kunst is de rivale van de natuur) is ondergebracht. Op de gevel staat te lezen pax huic domui (spreek uit pax hoe-ik do-moe-ie, vrede zij dit huis. Vgl. koeliekerrk, metùitekerrk en prret van 12 tot 1
vrrèie met de pomp op de Gaarremarrt, nog geen verkering hebben
 
Exclusief Leids
 
aans, aanstonds
 
darrm, scheldwoord
 
dèèrr, (< daar, ter versterking van een bewering, zoals in de zin ja, ik ben me daar gek!!? Of uit deer, leed, ellende (zoals in deerlijk)?), uitroep van verrassing of bewondering als iemand reageert op een interessant nieuwtje, iets mooois of de ontmoeting met een oude kennis; er ligt ook een zekere bewondering in voor eigen of andermans kunnen of avontuurlijkheid. Toen een Leids ondernemer een zaak in koffiemachines begon, zei hij: “Stel dat ’t misluk, dan kos ’t me hoogùit 2000. Late n’t ‘rr drrie zèin, dèèrr.” Of het dient als begeleiding van een snedige opmerking: “dèèrr, hebbie die ook”! Toen een Leidse vrouw een wind liet waarbij ze even haar been oplichtte, riep ze krachtig: “Dèèrr”.
 
jûh, (Leidse verkorting van jong), bij het roepen, aanspreken (ook voor en door meisjes gebruikt): jûh, ken je niet ùitkèike, dan; jûh, mot je ’n jengst voorr je kanis hebbe, dan?
lèierr, scheldwoord
me-è, (verkorte vorm van mèid, meid; uit te spreken als ‘mu-èè ’) aanspreekvorm voor meisjes onder elkaar; als ze erg veel kracht bij wilden zetten, dan werd de tweede è zeven keer herhaald me-èèèèèè è, de laatste iets hoger en langer aangehouden: me-è, gaat je mee, dan? meè, gille maarr zo!, meid, lachen!
prrut, fysiek in orde; deugdzaam,
smoorr, (< smoor zoals in er de smoor in hebben en dus zoveel als: ellende, leed, pest)), uitroep van verbazing; ook wel gerekt uitgesproken, verrek, verdomd: se-moorr, ben jèi dat? smoorr, hé, da’s lekkerr!
 
 
 
Ook het meeste van de woordenschat is verdwenen. Toch wist het [[Leidsch Dagblad]] in [[2007]] een verkiezing van het "mooiste Leidse woord" te organiseren. Winnaar werd ''bledder'', wat "bal", "kaal hoofd" of "vrouwenborst" betekent. Andere typisch Leidse woorden die hoog scoorden waren (in volgorde van de top 10 van 2 t/m 10): ''koekeroe'' (in geluid van een duif, maar ook "malloot"), ''glibber'' ("glipper", als in ''Leidse glibber''), ''parg'' (scheldnaam), ''juh'' ("joh", veelgebruikt [[stopwoord (taalkunde)|stopwoord]]), ''ampart'' ("amper", "nauwelijks"), ''Leiu'' ("Leiden"), ''bakkie pleur'' ("bakje koffie"), ''wattanje'' ("wat dan, joh?") en ''brommert'' ("brommer"). Niet in de top 10, maar wel veel voorkomend in het dagelijks taalgebruik zijn woorden als ''mè'' ("meid"), ''kekkeris'' ("kijk daar eens", vaak uitgesproken met een lange i-klank: ''kekkerììììs'') en het stopwoordje ''hoor'' (veelal uitgesproken met een lange leidse R: ''hoowrww'').
 
De parodiegroep [[Rubberen Robbie]] zong in het plat-Leids.
 
Het Leids is voor het eerst uitgebreid onderzocht door de Leidse taalkundigetaalkundigen [[Dick Wortel en Hans Heestermans]].
 
==Externe links==