De schofthoogte of schouderhoogte (ook wel de stokmaat genoemd) is bij viervoeters de afstand tussen de grond en de schoft, van het uiteinde van de voorpoot (bij paarden het 'voorbeen') tot aan de bovenrand van de wervelkolom, ter hoogte van de schouder. Deze maat wordt in het algemeen gebruikt om aan te geven welke hoogte een volgroeid exemplaar van een bepaalde diersoort of huisdierras in principe moet kunnen bereiken. Meestal wordt de maat gebruikt voor beschrijving van een middelgroot tot groot vierpotig dan wel vierbenig landdier zoals een hoefdier of een roofdier,

De plek van de schoft van een paard

De schofthoogte is betrouwbaarder dan de hoogte van de kop (bij paarden vaak 'hoofd' genoemd[1]), aangezien dit lichaamsdeel bij een stilstaand dier in verschillende posities kan staan, terwijl de schoft bij een stilstaand dier altijd dezelfde hoogte heeft. De schoft is over het algemeen in stilstand het hoogste punt van een dier op de kop (of het hoofd) en de nek na, en het hoogste gedeelte van de rug. Een uitzondering zijn de kameel en de dromedaris, waarbij immers de bult het hoogste punt van de rug is.

De schofthoogte wordt voornamelijk gebruikt bij paarden en honden als een standaardmaat voor bepaalde rassen. Zo geldt voor de reu van een Ierse wolfshond een minimale schofthoogte van 79 centimeter, terwijl voor de foxterriër een maximale hoogte van 39 centimeter geldt.

De meeste moderne warmbloed rijpaarden hebben een duidelijk geprofileerde schoft terwijl deze bij trekpaarden van koudbloedrassen vaak bijna helemaal vlak is.

Maximale schofthoogte van enkele mannetjesdieren (centimeter)
Savanneolifant 340 cm
Giraffe 330 cm
Aziatische olifant 300 cm
Eland 230 cm
Kameel 200 cm
Bizon 200 cm
Witte neushoorn 185 cm
Bruine beer 150 cm
Przewalskipaard 145 cm
Nijlpaard 140 cm
Edelhert 127 cm

Zie ook

bewerken