Portaal:Scheikunde/Uitgelicht/45

Bomen worden met een machine fijn gemalen tot een houtpap en daarna in een grote ketel gekookt. Dan ontstaat er, na toevoeging van enkele chemicaliën om de celwanden op te lossen, een brij die vrijwel alleen uit cellulose bestaat, deze kan worden gebleekt, waarbij er een witte brij (pulp of celstof) overblijft. Hier worden balen van geperst of ze worden in vellen gedroogd die later in de papierfabriek weer worden opgelost om papierbrij te maken voor verdere verwerking. Om de bossen te sparen, gebruiken de papierfabrikanten steeds meer oud papier. Van duizend kilo oud papier kunnen ze evenveel nieuw papier maken als van acht bomen.