Bronnen, noten en/of referenties
- ↑
In 1908 maakt Henriette haar reis naar Italië, waar zij Bologna, Rome, Florence, Milaan en Venetië bezoekt. Nog tijdens deze reis schrijft ze haar ‘Brieven uit Italië’, die later omgewerkt in boekvorm verschijnen onder den titel van Lentedagen in Italië.
In 1912 bereist zij Vlaanderen, maakt kennis met de Verriesten en den geheelen Gezelle-Kring en neemt als motto voor haar boek, dat Het Land van Guido Gezelle zal heeten, Hugo Verriests woord over: ‘Guido Gezelle is Vlaanderen's ziel’.
De reisbeschrijving was haar liefste werk, maar dan opgevoerd tot hoog peil. Land, volk, taal, kunst... ze zag het alles, kreeg het lief, bracht het in historisch verband.
Hiervan getuigen haar Vacantie in Engeland, Hongarije in oorlogstijd, Frankrijk Voorheen en Thans, hoewel de geschiedenis zelf haar zwakke punt was.
In 1913 benoemde de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden haar tot lid. Dit was een groote verrassing. Zij schreef in die dagen: ‘Ik begrijp niet, waaraan ik dat verdiend heb! Als ik zie op degenen, die lid zijn en op zoovelen, die geen lid zijn, voel ik, dat de eer haast te groot is.’
Het oorlogsjaar 1914 vindt haar weldra practisch bezig in het noodziekenhuis van het Roode Kruis te 's Gravenhage, een voorbereiding voor haar latere werkzaamheid in de Ned. Ambulance te Gleiwitz en Boedapest in 1916.
Uit haar verblijf te Boedapest werd allerlei arbeid van philantropie geboren in dit door oorlogswee zoo sterk geteisterde en verscheurde land. Zij bezocht Hongarije nog drie maal in verband met de kinderactie en de met haar hulp opgerichte weeshuizen. Nog wordt haar naam dáár in dankbare herinnering bewaard.
Het oorlogsjaar 1914 had allerlei gemaakte plannen verijdeld, o.a. een tweede reis naar Amerika met lezingen over Holland en de oprichting van een Christelijk Vrouwenblad. Haar geest worstelde met het drama van den wereldoorlog. Het waren niet de beslommeringen en moeilijkheden van het dagelijksch leven, zooals iedere huisvrouw in die dagen doormaakte, die haar neerdrukten. Neen, die te overwinnen, ook zonder het verboden hamsteren, was haar een sport, waarin zij het ver bracht.
In haar boekje Van oorlog en Vrede vertelt zij van die geestelijke worsteling en overwinning.
1918, het gedenkwaardige jaar van den vrede, het jaar waarin ons land aan den rand van revolutie werd gebracht, maar waarin ook troon en gezag op wondere wijze werden bevestigd. Het jaar, waarin als na
[p. 156]het voorbijtrekken van een vulcanische aschregen, bij het doorbreken van de zon het oog met weemoed staart op de verwoesting in zoo korten tijd aangebracht. In dat jaar, juist toen door en na den oorlog zóóveel was afgebroken en platgeslagen - bloeide er in Nederland iets nieuws op, dat van groote beteekenis werd in het leven van Henriette Kuyper.
Zij noemde het later ‘Een nieuwe Lente en een nieuw Geluid’.
Zij kwam in aanraking met jong, opbloeiend vereenigingsleven onder de Gereformeerde Jeugd, en weldra was zij de gekozen Eerepresidente. Lid van de Commissie van Advies en de Hoofdredactrice van een nieuw opgericht Bondsorgaan ‘Bouwen en Bewaren’.
Met hart en ziel gaf zij zich aan dezen nieuwen arbeid, bleef jong met de jeugd, gaf stuur en richting, sprak op de Bondsdagen, hield propaganda-lezingen. Iemand noemde haar eens: ‘de onhoorbare en onzichtbare zuster’, maar zelf zei ze, wanneer men haar oprichster van den snelgroeienden Bond noemde: U moet mij niet meer eer geven, dan mij toekomt. De Bond is ontstaan zonder mij, al heb ik aan den bloei, naar ik hoop, een weinig mogen bijdragen.
In dit Bondsorgaan ‘Bouwen en Bewaren’ schreef zij de Hoofdartikelen, een rubriek ‘De Helpende Hand’. Het bleek in allerlei opzicht, dat zij veel van het journalistiek talent van haar vader geërfd had. Een leidraad ter bestudeering der ‘Antirevolutionaire Beginselen’ verscheen in een serie artikelen, en werd later in boekvorm door den Geref. Meisjesbond uitgegeven.
In 1919 vaardigde de Regeering haar af als Raadgeefster inzake het Vrouwenvraagstuk voor de 1ste Internationale Arbeidsconferentie te Washington. Dit tweede bezoek aan Amerika, was zoo geheel anders dan het eerste, dat zij haar Tweede reis naar Amerika schreef.
Met het overlijden van haar vader, in 1920 is haar levenstaak bij hem geëindigd en begint een nieuwe taak; het ordenen en catalogiseeren van zijn uitgebreid Archief. Tot het ordenen was haar vader in zijn drukke leven nooit gekomen. Het was een reuzenwerk!
De jaren 1920-1933 zijn jaren van groote krachtsontwikkeling en nauwgezetten, harden arbeid. Naast de ordening en catalogiseering van haar vaders archief, werkte zij voor de pers, als medewerkster aan verschillende periodieken: Timotheus, Chr. Vrouwenleven, Op den Uitkijk, Stemmen des Tijds, Antirev. Staatkunde (orgaan van de Dr. Abraham Kuyper-Stichting), Volk en Troon, Meisjesleven e.a. In De Standaard had zij een vaste rubriek over Vrouwenleven: ‘Brieven aan een verre Vriendin’. Verder was zij Lid van het Hoofdbestuur der Vereeniging Voor Volkenbond en Vrede, Lid van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring, Lid van de Examen-Commissie der Chr. Meisjesschool Juliana van Stolberg te 's-Gravenhage. Secretaresse van het Nederl. Comité voor 't Hollandsch-Hongaarsche Meisjeshuis te Gödöllö, Lid van de Commissie van Toezicht op Studiebeurzen, Bestuurslid en verslaggeefster van het Comité van Bijstand der Chr. Scholen voor meisjes uit den Javaanschen adelstand te Jogjakarta.
[p. 157]Zij hield 's winters geregeld lezingen-tournée's door het geheele land, en in Vlaanderen, lezingen over Bijbelsche onderwerpen, over politiek, letterkunde, het vrouwenvraagstuk, en propagandalezingen voor de Gereformeerde Jeugdorganisatie.
Harde arbeid, mits tijdig afgewisseld door een echten vacantietijd, liefst in het hooggebergte - was haar een natuurlijke levensdrang, een genot.
Van haar vader had zij het sterke gestel, den arbeidslust, het organisatorische talent, de vaste indeeling van haar tijd, waardoor per week iets af moest zijn, ook al kostte dit overwerk. Leegzitten of wachten viel haar uiterst moeilijk, er was altijd iets te doen, al was het een handwerkje of naaiwerk. Er was altijd een speciale rubriek werkzaamheden: ‘voor verloren oogenblikken’. Dit was het geheim van het vele wat zij afdeed, iets wat menigeen de verwonderde uitroep ontlokte: hoe heeft u dáár nu nog tijd voor!
Zij verkeerde gaarne in gezelschap, mits dit op hoog peil stond. Het menschelijk leven had haar volle aandacht, haar warme belangstelling, en zij wisselde graag haar gedachten uit, ook met andersdenkenden.
1932 bracht haar een inzinking van krachten, veroorzaakt door de lange en groote spanning van een ernstig lijden, dat eindigde in den dood van haar intieme vriendin en huisgenoote.
In den voorzomer vertrok zij voor een lang verblijf naar Zwitserland om herstel te zoeken voor haar geschokt zenuwleven. Eer dit herstel intrad, maakte een hevige longontsteking vrij plotseling op 12 October een einde aan haar leven.
Op een stralenden herfstdag werd haar stoffelijk overschot bijgezet in het familiegraf van haar vader op Oud Eyck en Duinen te 's-Gravenhage.
Groot was de belangstelling uit allerlei kringen. Wat echter het meest de aandacht trok was de groote schare van ruim vijf honderd jonge meisjes uit den Gereformeerden Meisjesbond, die van heinde en ver waren gekomen om de laatste eer te bewijzen aan haar, die zij den eerenaam van ‘Bondsmoeder’ hadden gegeven.
[p. 158]Lijst der voornaamste geschriften1
1892 Verjaardagalbum met motto's uit de werken van Dr. A. Kuyper. 2e druk.
1895 Een Reisontmoeting, voor vrouwen en meisjes.
1896 Zakenregister op E Voto Dordraceno (verklaring van den Heidelbergschen Catechismus door Dr. A. Kuyper).
1900 Het Leven van Frances Ridley Havergal, door hare zuster Maria V.G. Havergal, vertaald uit het Engelsch.
1902 De Lelie van ons Vorstenhuis, over Willem den Zwijger en Charlotte van Bourbon door Caroline Abwater Mason, vertaald uit het Amerikaansch. 6e druk.
1903 Het Teeken des Kruises, door Wilson Barett, vertaald uit het Engelsch.
1905 Brieven uit Rusland.
1906 Van het Licht, dat schijnt in de Duisternis2. 3e druk.
1907 Een half jaar in Amerika. 2e druk.
1908 Gulden Vensteren, door Laura E. Richards, vrij vertaald uit het Amerikaansch.
1909 Hendrik Hudson in Hollands Dienst.
1910 Toen onze Koningin Prinsesje was, door Miss Saxton Winter, vertaald uit het Engelsch. 2e druk.
1911 Vacantie in Engeland. 2e druk.
1912 Brieven uit de Bergen.
1913 Van Heinde en Ver, Bloemlezing uit Reisbeschrijvingen.
In het Land van Guido Gezelle. 2e druk.
1914 Van oorlog en vrede.
1918 Hongarije in oorlogstijd.
1919 Paulus.
1921 De Levensavond van Dr. A. Kuyper, door H.S.S. en J.H. Kuyper. 3e druk.
Lentedagen in Italië.
Tweede reis naar Amerika.
1922 Waar het om gaat, Proeve van politieke voorlichting der anti-revolutionaire vrouw.
Moederschapszorg.
Herinneringen van de oude garde aan den persoon en den levensarbeid van Dr. A. Kuyper, door H.S.S. en J.H. Kuyper.
1923 Van Liefde's Leed.
1924 Van Liefde's Licht.
Moeder Eva. Biographie.
1926 Voorbijgangers.
1929 Frankrijk voorheen en thans.
|