Leo Copers

Belgisch kunstenaar

Leo Copers (Gent, 1947) is een Belgisch kunstenaar. Hij studeerde aan de Sint Lucas-hogeschool en aan de Kunstacademie van zijn geboortestad.

Het oeuvre van Leo Copers vangt aan in 1969, toen hij een brandende gloeilamp onderdompelde in een bakje water. Dit werk, 'Waterlamp' geheten, werd het uitgangspunt voor een hele reeks andere, waaronder buislampen die op zee drijven of een soort van dam vormen in een rivier. Hij stak ook plaatselijk een vijver in brand en liet op een verhitte metaal­plaat beurte­lings een druppel water en een druppel olie neerko­men, zodat afwis­se­lend een damp­wolkje en een vlammetje verscheen. In 1972 zette hij een platen­spe­ler in een bak met water en liet hem het liedje 'Fire' van Arthur Brown draaien. Hij gaat te werk als een modern alchemist die tegengestelde elemen­ten als vuur en water tot verzoening dwingt om zo tot een paradoxaal beeld te komen. Of als een dwarsdrijver die het onmogelijke wil onderzoeken, zoals zijn project om de water­vallen van Coo in brand te steken, of in een bos één enkele boom in lichter­laaie te zetten.

Uit zulke ideeën blijkt zijn verwantschap met René Magritte, die in zijn schilderijen vaak wonderlijke of absurde toestanden visualiseerde. Af en toe verwijst hij rechtstreeks naar Magritte, zoals met zijn ondersteboven han­gend gordijn, of met zijn filmstrookje waarop een brandende tuba te zien is, die kunnen gezien worden als een onuitgesproken hommage aan Magritte.

Copers zocht ook de tegenstellingen op het emotionele vlak, zoals liefde tegenover haat, of leven tegenover dood. Het eerste voorbeeld daarvan is de 'Rema­ke Swasti­ka' uit 1969, een haken­kruis, beschil­derd met regen­boog­kleu­ren, dat om zijn as wentelt zodat de kleuren optisch versmelten tot wit. De regenboog is het resultaat van regen en zon (= water & vuur) en de swastika is in vele oude culturen een zonne­sym­bool en dus zeer positief. Het teken behoudt zijn connotatie met het nazisme, maar de regen­boogtinten voeren het terug naar de oorspronkelijke beteke­nis, als om de agres­sie te neutraliseren die er in onze tijd van uitgaat.

Een soortgelijke emotionele kortsluiting wordt opgewekt door de Gouden Kogel met Diamanten Punt uit 1977. De vorm ver­wijst naar brutale dood, maar de materia­len symboliseren liefde en trouw. Zo ook de drie meer dan mansho­ge 'Vazen', waarvan de eerste be­kleed is met vlijmscherpe ­scher­ven kristal, de middelste met botte stukken kristal en de derde met veelkleu­rige zijden chry­san­ten, door Copers bijeenge­raapt op een kerkhof. De eerste vaas is hoogst onaan­raak­baar en houdt een gevaar in, de tweede is hard maar glad, de derde alleen nog zacht­heid, maar verwijzend naar de dood. Of hij vulde twee karaffen met wijn, waarbij de witte wijn vergif­tigd is met belladon­na, het vrouwelijk gif, en de rode met mandra­gora, het mannelijk gif.

Soms is een sfeer van straf en folte­ring aanwe­zig, zoals in het werk 'KALON', het oud-Griekse woord voor schoonheid. De Griekse letters zijn uitgevoerd als een brandij­zer en worden in een keteltje gloeiend gestookt. Schoon­heid wordt een brandmerk. Hij liet ook scherpe messen in het rond ­zwaaien op keel­hoog­te, waarbij vonken over­sprin­gen - een aanblik die de kijker niet bepaald op zijn gemak stelt. En boven op het Gentse Museum voor Schone Kunsten liet hij een zwart vaandel met witte doodskop wapperen, alsof het museum door piraten was gekaapt. Andere werken leggen het accent op louter zacht­heid en lief­de, zoals regen­boog­kleuri­ge vleugels gemaakt van duivenve­ren, of een tangaslip­je van gefixeerde vlinder­vleugels. Zo gaat Copers steeds weer uit van antipoden die hij tegen elkaar uitspeelt, met nu eens een wrang of schokkend effect, dan weer met humor of melancholie. Hij legt graag verbanden met oude sprookjes waarin gelijkaardige effecten optreden: de prins is een kikker, de koets een pompoen. Hij liet zich ook inspireren door middeleeuwse sagen, ridderverhalen en zeeroversverhalen. Zijn 'Onzicht­baar Zwaard' is helemaal in kristal en wordt uitda­gend op zijn punt gezet, als om de eigen broos­heid te accentueren.

In andere werken behandelt Copers de mythe van het kunstenaar­schap, waarmee hij aansluit bij Piero Manzoni en Marcel Broodthaers. Hij schreef met een gouden pen zijn handtekening in eigen bloed, en plaatste ze in een gepant­ser­de lijst achter kogelvrij glas. Verwant hiermee is zijn dichtgelaste brandkast waarin het certifi­kaat van echtheid van dat werk berust. In 1981 schilderde Copers op het strand een doek met een bergland­schap. Bij het schilderij­tje hoort een kleurenfo­to, waarop hij in zwem­broek te zien is tijdens het schilderen. Zo maakt hij het schil­de­rij tot een con­ceptu­eel werk: niet het beeld van de bergen is van belang, maar de idee dat de geest van de kunste­naar zich in volstrekte vrijheid kan verheffen boven de waarneming van het moment. Omgekeerd schilderde hij in het ge­bergte een zeege­zicht, eveneens met bijhorende foto. Beide werken dragen als titel 'De Blin­de Ziener maakt een schilde­rij'. Als Blinde Ziener ging hij ook op museumbezoek, met witte stok en zwarte bril.

In 2002 presenteerde Leo Copers zijn VIPAG of 'Vrijwillige Individuele Publieke Automatische Gevangenis', een kooi met tralies, bestemd om in de publieke ruimte te worden geplaatst. Men kan in de cel plaatsnemen en het traliewerk in het slot trekken, als om zichzelf een celstraf op te leggen. Als de cel bezet is brandt bovenop een rode lamp. In een vraaggesprek noemde hij de VIPAG zijn favoriete werk: "Je steekt er een euro in. Je volgt de instructies. De celdeur gaat open, je gaat binnen, de deur gaat dicht en dan zit je voor vijf minuten opgesloten. Bij laattijdig verlaten moet je er opnieuw één euro in steken en moet je opnieuw wachten. Er zijn ook bewakingscamera's voorzien die aangesloten zijn op het internet. Het is bedoeling dat mensen thuis vanop hun computer kunnen kijken of er iemand in het gevang zit. De VIPAG moet op een plaats staan waar veel mensen passeren. Als men in de VIPAG zit beken je aan iedereen openlijk je schuld want iedereen ziet je zitten. Het gebeurt niet in het geheim want dan heeft het geen zin."

In 2012 vormde hij het park achter het Gentse SMAK om tot een 'Museumkerkhof' door er tientallen grafstenen te plaatsen waarop men de namen en logo's leest van de bekendste Europese en Amerikaanse kunstmusea. Zo brengt hij de musea, bedoeld om de 'eeuwige' kunst voor eeuwig te bewaren, in direct verband met vergankelijkheid en dood. Het werk wekte ook enige controverse over het oneigenlijke gebruik van grafstenen in een park.

Copers was onder meer artist in residence in het Museum voor Schone Kunsten te Gent[1]