Gebruiker:Perudotes/Kladblok

Definitie strafprocesrecht

bewerken

Strafprocesrecht, ook wel formeel strafrecht of strafvordering, is het onderdeel van het Nederlandse strafrecht dat voorschriften bevat met betrekking tot de toepassing van het materiële strafrecht in een concrete situatie. Het bevat onder andere regels over de vraag hoe (en door wie) strafbare feiten mogen onderzoeken en welke maatstaven bij de berechting moeten worden toegepast. Het strafprocesrecht geeft dus aan welke procedures gevolg moeten worden in een concrete strafzaak en vormt daardoro de noodzakelijke schakel tussen het gepleegde strafbare feit en de beslissing omtrent de oplegging van een sanctie.

  • ‘het strafprocesrecht bestaat uit een geheel van regels die betrekking hebben op de toepassing van het strafrecht in een concreet geval’ [Keulen & Knigge 2016, p. 1]
  • Materieel recht: ‘het geheel van rechtsvoorschriften, dat aangeeft voor welke gedragingen straf behoort te worden toegepast en waarin de straf behoort te bestaan’ [Pompe in: Jörg, Kelk & Klip] Strafprocesrecht: ‘het geheel van voorschriften, dat aangeeft hoe het strafrecht op de concrete feiten moet worden toegepast.’ [Jörg, Kelk & Klip 2016, p. 2]
  • ‘het materiële strafrecht zegt welke gedragingen onder welke omstandigheden strafbaar zijn. Het strafprocesrecht bepaalt hoe en door wie wordt onderzocht of een strafbaar feit is begaan en door wie en naar welke maatstaven daarover en over de daaraan te verbinden strafrechtelijke sancties wordt beslist.’ [Corstens/Borgers 2014, p. 7] ‘het strafproces is de noodzakelijke schakel tussen het strafbaar feit en de door de rechter op te leggen sanctie.’ [ibid]
  • ‘kortweg zouden we kunnen zeggen dat het formele strafrecht alle regels betreffende de strafrechtelijke procedure omvat.’ [Mevis 2013, p. 55] ‘het materiële strafrecht betreft in deze indeling de regels omtrent de strafbaarstelling van gedrag.’ [ibid]
  • ‘in het materiële strafrecht legt de wetgever neer welke gedragingen strafbare feiten zijn en welke strafrechtelijke sancties op de feiten zijn gesteld. Tot het terrein van het formele strafrecht behoren de vragen, hoe en door wie wordt onderzocht of een strafbaar feit is begaan, door wie en naar welke bewijsmaatstaven daarover en over de daaraan te verbinden strafrechtelijke sancties wordt beslist en door wie en hoe die beslissingen worden uitgevoerd.’ [Enschedé/Blom 2017, p. 20]
  • ‘materieel strafrecht ... de vraag wat een strafbaar feit is. Materieelstrafrechtelijke vraagstukken hebben betrekking op de grenzen van de strafrechtelijke aansprakelijkheid.’ [Kronenburg & De Wilde 2007, p. 22] ‘het formele strafrecht ... omvat de regels van het strafproces en heeft niets te maken met de omschrijvingen van strafbaar gedrag. Het strafprocesrecht, voor het grootste gedeelte geregeld in het Wetboek van Strafvordering, geeft de regels voor bijvoorbeeld de bevoegdheden van de politie, de duur van de voorlopige hechtenis, de inhoud van dagvaardingen, de eisen gesteld aan een vonnis en het instellen van hoger beroep.’
  • ‘de regels die hierop betrekking hebben, die dus aangeven hoe dat strafrecht (met name in het strafproces) moet worden gerealiseerd, noemt men het strafvorderingsrecht. [Hazewinkel-Suringa/Remmelink 1996, p. 4] ‘overigens ziet men tegenwoordig meer dan vroeger in, dat de beide disciplines sterk met elkaar verweven zijn, en dat een bestudering van het materiële strafrecht zonder daarbij voortdurend de strafprocessuele implicaties te betrekken een irreële zaak zou zijn.’ [ibid, p. 5]
  • ‘het materiële strafrecht regelt welk gedrag onder welke omstandigheden strafbaar is en tot welke sancties dat gedrag kan leiden. Het strafprocesrecht daarentegen geeft aan welke procedure moet worden gevolgd wanneer iemand ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd. Het wordt ook wel omschreven als het onderdeel van het strafrecht dat bepaalt hoe en door wie wordt onderzocht of een strafbaar feit is begaan en door wie en naar welke maatstaven daarover en over de daaraan te verbinden strafrechtelijke sancties wordt beslist. Simpel gezegd: het geeft de spelregels voor de afdoening van een strafzaak.’ [Ter Haar, Meijer & Seuters 2015, p. 1-2]
  • Alle met die vaststelling verbonden activiteiten [het materiële strafrecht] worden geregeld door het strafprocesrecht. Daar is vastgelegd hoe en onder welke voorwaarden het materiële strafrecht tot gelding mag worden gebracht. [Minkenhof/Reijntjes 2017, p. 2]

Accusatoir of inquisitoir

bewerken

In de literatuur wordt doorgaans een verschil gemaakt tussen accusatoire en inquisitoire procestypen. In het accusatoire proces staan de partijen (verdachte en aanklager) als gelijkwaardige partijen tegenover een lijdelijke en passieve rechter. In het inquisitoire proces zijn verdachte en aanklager echter geen gelijkwaardige partijen. De verdachte is hier veel meer object van onderzoek die inbreuken op zijn grondrechten moet dulden. De rechter is in de inquisitoire procedure ook niet meer passief; hij is juist actief op zoek naar de materiële waarheid. Omdat de verdachte in deze procedure veeleer een voorwerp van het onderzoek is, dienen aan hem passende zekerheden geboden te worden die de kwaliteit van het proces waarborgen.[1]

Tijdens de totstandkoming van het Wetboek van Strafvordering van 1926 (WvSv) karakteriseerden de opstellers van het nieuwe wetboek het Nederlandse strafproces nog als ‘gematigd accusatoir’. Deze kenschetsing van het Nederlandse strafproces wordt in de literatuur wel in twijfel getrokken. Mevis concludeert dat het Nederlandse strafproces ‘aansluit bij het inquisitoire procesmodel’. Immers is de verdachte tijdens de fase van berechting nog steeds object van onderzoek en is de rechter bovendien nog steeds actief op zoek naar de waarheid. Wel vindt het proces in deze fase volgens hem plaats in een accusatoire setting.[2]

Ook Keulen en Knigge staan kritisch tegenover de typering van het WvSv als gematigd accusatoir. Weliswaar viel dit etiket volgens hen (tegen de achtergrond van de totstandkomingsgeschiedenis en de politieke context van het WvSv) te verdedigen, maar er bleven te veel oude inquisitoire trekken behouden om van een (gematigd) accusatoir proces te kunnen spreken. Zij wijzen daarvoor op het belang dat gehecht wordt aan de materiële waarheidsvinding, de actieve rol van de rechter ter terechtzitting en de magistratelijke positie van het Openbaar Ministerie. Volgens hen heeft het Nederlandse strafproces daarom sterk inquisitoire trekken en kan daarom veel beter gesproken worden van ‘een contradictoir proces dat op inquisitoire leest is geschoeid.’[3]

Anderen spreken zowel van een gematigd accusatoir als een gematigd inquisitoir proces.[4]

Doelen en functies

bewerken

Aan het strafproces(recht) worden verschillende (hoofd)doelen en functies toebedeeld. Borgers ziet als hoofddoel van het strafprocesrecht ‘het regelen van de schakel tussen strafbaar feit en de door de rechter – en soms ook door de officier van justitie – op te leggen strafrechtelijke sanctie.’ [Corstens/Borgers 2014, p. 12] Reijntjes ziet echter een ander eerste doel in het strafprocesrecht, namelijk ‘de bescherming van de burger tegen de staatsmacht; het moet vooral een ‘’rechtvaardige’’ toepassing van de staatsmacht verzekeren.’ [Minkenhof/Reijntjes 2017, p. 2] Het gaat hierbij volgens Reijntjes om een drieledig doel. Allereerst dient het strafprocesrecht de burger te beschermen tegen ‘onrechtvaardige, onnodige en te ver gaande inbreuken.’ [Minkenhof/Reijntjes 2017, p. 2] Het strafprocesrecht beperkt dus de macht van de overheid. Het tweede doel is de bescherming van onschuldigen; het strafprocesrecht dient de toepassing van het strafrecht op onschuldigen te voorkomen. Als laatste doel geeft Reijntjes het mogelijk maken van een ordelijke en doelmatige toepassing van het (materiële) strafrecht. Het gaat daarbij volgens hem voornamelijk om een spoedige en efficiënte afdoening van strafzaken en om de waarheidsvinding. [Minkenhof/Reijntjes 2017, p. 3-5]

Waarheidsvinding wordt door sommige schrijvers als hoofddoel van het strafproces gezien. Zo stelde Van Heijnsbergen in zijn in 1927 gegeven oratie nog: ‘het doel van het strafproces is het ontdekken van de (materiële) waarheid.’ [Jörg, Kelk & Klip 2016, p. 219. Anders: Keulen & Knigge 2016, p. 12] Borgers onderscheidt naast het hoofddoel van het strafprocesrecht noch een apart hoofddoel van het strafproces, namelijk om ‘de juiste toepassing van het materiële strafrecht te realiseren, opdat schuldigen (kunnen) worden gestraft en onschuldigen niet.’ [Corstens/Borgers 2014, p. 12] Ook Keulen & Knigge onderschrijven dit hoofddoel van het strafproces. Zij wijzen er echter op dat tussen beide subdoelen (het bestraffen van schuldigen en het niet straffen van onschuldigen) een zekere spanning bestaat doordat niet altijd met zekerheid vast te stellen valt wie schuldig en wie onschuldig is. [Keulen & Knigge 2016, p. 2]

Keulen & Knigge onderscheiden naast dit tweeledige hoofddoel nog diverse bijkomende doelen van het strafproces. Zij wijken volgens hen in zoverre van het hoofddoel af, doordat zij alleen binnen een daadwerkelijk strafproces tot gelding komen. Het betreft: eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte, de eerbiediging van de rechten en vrijheden van andere betrokkenen, de procedurele rechtvaardigheid van het proces, en de demonstratiefunctie van het strafproces. Bij de procedurele rechtvaardigheid gaat het niet zozeer om het geven van een inhoudelijke juiste beslissing, als wel dat de juiste procedure gevolgd wordt waarbij er ruimte is voor de eigen inbreng van de verschillende procesdeelnemers en waarbij hun inbreng ook gehoord wordt. De procedurele rechtvaardigheid kan zo een bijdrage leveren aan het aanvaardbaar maken en het legitimeren van de beslissing. Door middel van de demonstratiefunctie maakt de overheid kenbaar dat zij zwaar tilt aan gepleegde strafbare feiten en versterkt zij het vertrouwen van de maatschappij in de strafrechtpleging. [Keulen & Knigge 2016, p. 3-5]

Ook Borgers onderscheidt naast het hoofddoel nog diverse nevenfuncties van het strafproces. Daarbij benadrukt ook hij dat het instellen van een strafproces alleen om aan deze nevenfuncties te voldoen onrechtmatig is. Hen komt dus alleen betekenis toe als aan het hoofddoel van het strafproces voldaan is. [Corstens/Borgers 2014, p. 13] Corstens noemt de functies van: speciale preventie, generale preventie, voorkomen van eigenrichting, het scheppen van orde, en genoegdoening bieden aan het slachtoffer. [Corstens/Borgers 2014, p. 12-13]

Uitgangspunten van strafprocesrecht

bewerken

Het Nederlandse strafprocesrecht kent verschillende uitgangspunten en beginselen die aan haar vooraf gaan. Sommige van die uitgangspunten deelt het Nederlandse strafrecht met andere stelsels (bijvoorbeeld de rechterlijke onpartijdigheid) wat erop duidt dat dit fundamentele beginselen zijn waarvan afwijking niet of lastig mogelijk is. Bij andere uitgangspunten is afwijking juist wel goed mogelijk en draait het veeleer om een rechtspolitieke keuze. In het Nederlandse strafrecht geldt voor het OM het opportuniteitsbeginsel, terwijl bijvoorbeeld Duitsland dit beginsel niet kent.[5]

Legaliteitsbeginsel

bewerken

Een fundamenteel uitgangspunt van het Nederlandse strafprocesrecht is het legaliteitsbeginsel. Het eerste artikel van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat strafvordering alleen plaats heeft op de wijze bij de wet voorzien.[6] Dat betekent dat regels die zien op de opsporing en de berechting van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen, gebaseerd moeten zijn op een wet in formele zin. Het beginsel tracht de vrijheid van de individuele burger te beschermen, door de vervolgende overheid aan voorafgaande regels te binden. Bovendien ligt er ook een zekere kwaliteitsstandaard in besloten omdat het formeel strafrecht alleen via de vrij zware procedure van een wet in formele zin (dat is door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk) kan worden vastgesteld.[7]

Het legaliteitsbeginsel richt zich zo bezien niet alleen tot de rechter of tot het bestuur, maar ook tot de wetgever. Hij dient zorg te dragen voor voldoende en goede regels van formeel strafrecht. Uit het beginsel van strafvorderlijke legaliteit volgt ook dat strafvorderlijke regels van lagere wetgevers (in bijvoorbeeld gemeentelijke of provinciale verordeningen) of in de rechtspraak ontwikkelde regels van strafprocesrecht niet toegestaan zijn.[8] Dat betekent niet dat iedere bevoegdheid die door strafrechtfunctionarissen wordt uitgeoefend direct en expliciet geregeld moet zijn in een wet in formele zin. Afhankelijk van de inbreuk op de grondrechten van de burger dienen zij terug te voeren te zijn op een meer of minder specifieke wettelijke bepaling.[9]

Onschuldpresumptie

bewerken

Nemo tenetur

bewerken

Ne bis in idem

bewerken

Onafhankelijke, onpartijdige en actieve beroepsrechters

bewerken

De berechting van strafbare feiten geschiedt in het Nederlandse strafrecht (sinds de afschaffing van de jury in 1813) uitsluitend door beroepsrechters. Uitgangspunt daarbij is dat de rechters onafhankelijk zijn van de andere staatsmachten (met name de uitvoerende macht). De rechter dient daarnaast ook onpartijdig te zijn en mag niet (de schijn van) vooringenomenheid wekken.[n 1] Een minder fundamenteel maar toch karakteristiek uitgangspunt vormt de actieve deelname van de rechter aan het strafproces. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de rechter in Angelsaksische landen voert de Nederlandse rechter tijdens de terechtzitting de regie en kan hij zelfstandig onderzoek (laten) doen. Hij kan bijvoorbeeld zelfstandig getuigen horen, de beslissing van het OM om te vervolgen toetsen, of nadere onderzoekshandelingen bij de rechter-commissaris bevelen.[10]

Opportuniteitsbeginsel

bewerken

Bronnen van strafprocesrecht

bewerken

In de Grondwet staat dat het strafprocesrecht in een algemeen wetboek moet worden geregeld. Daarnaast biedt de Grondwet ook de mogelijkheid om strafprocessuele regels in afzonderlijke wetten te regelen. [Art. 107 GW] Het algemene wetboek voor strafprocesrecht is het Wetboek van Strafvordering van 1926. Het wetboek geldt voor het hele land en biedt in beginsel een volledige regeling van het strafproces, van het begin van de strafvordering tot en met de tenuitvoerlegging. [Corstens/Borgers 2016, p. 30; Keulen & Knigge 2016, p. 15]

Hoewel het wetboek een voorname plaats binnen de strafvordering inneemt, heeft de wetgever nog in tal van andere wetten bijzondere strafprocessuele regels opgenomen. Allereerst betreft het onderwerpen en regels die niet alleen het strafrecht betreffen. Zo wordt in de Wet op de rechterlijke organisatie de organisatie van de gehele rechtelijke macht geregeld en ook in de Algemene termijnenwet staan processuele regels die voor alle rechtsgebieden relevant zijn. Een tweede categorie betreft wetten die strafrechtelijke onderwerpen regelen die op de grens van (of met) het strafprocesrecht liggen. Bijvoorbeeld de Penitentiaire beginselenwet die de uitvoering van vrijheidsbenemende sancties regelt. Ook valt hier te wijzen op wetten met betrekking tot het internationale strafrecht en rechtshulp, zoals de Uitleveringswet en de Wet overdracht en tenuitvoerlegging strafvonnissen. [Keulen & Knigge 2016, p. 16]

De laatste categorie betreft bijzondere wetten die afzonderlijke strafvorderlijke regels bevatten met betrekking tot specifieke, in die wet geregelde, categorieën van delicten. Het betreft dan bijvoorbeeld ruimere bevoegdheden voor opsporingsambtenaren voor zover zij opsporing verrichten binnen het kader van die bijzondere wet, zoals de Wet Wapens en Munitie die aan iedere opsporingsambtenaar de bevoegdheid geeft om een woning te doorzoeken als het vermoeden bestaat dat zich daar een vuurwapen bevindt. [Art. 49 WWM] In het WvSv is deze bevoegdheid voorbehouden aan de rechter-commissaris. [Art. 110 WvSv]. Daarnaast valt te wijzen op de Algemene Douanewet, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Opiumwet, de Wegenverkeerswet 1994, de Wet internationale misdrijven, de Wet oorlogsstrafrecht, de Wet op de economische delicten en het Wetboek van Militair Strafrecht. [Corstens/Borgers 2016, p. 31; Keulen & Knigge 2016, p. 16; Mevis 2012, p. 243]

Een bijzondere plek neemt de Grondwet in die diverse voor het strafprocesrecht relevante regels bevat, bijvoorbeeld over grondrechten, [Artt. 10-18 GW] de doorwerking van internationaal recht, [Artt. 92-93 GW], en de bepalingen over de rechtspraak in het zesde hoofdstuk van de Grondwet (met name betreffende de benoeming van rechters, [art. 116 GW] ambtsmisdrijven, [Art. 121 GW], gratie en amnestie. [Art. 122 GW]) Ook een zekere status aparte heeft het Wetboek van Strafrecht dat in de algemene bepalingen van het eerste boek diverse aan de strafvordering grenzende bepalingen bevat, bijvoorbeeld over de voorwaardelijke veroordeling en het ‘’ne bis in idem’’-beginsel. [Corstens/Borgers 2016, p. 31; Keulen & Knigge 2016, p. 16-17 en 27-28]

Beleidsregels

bewerken

Beleidsregels geven aan hoe een bestuurlijke instantie gebruikt wenst te maken van de aan hem toegekende wettelijke bevoegdheden. Voor het strafprocesrecht zijn voornamelijk de beleidsregels van het Openbaar Ministerie van belang. Het OM onderscheidt tussen aanwijzingen, richtlijnen voor strafvordering, handleidingen en instructies. Handleidingen en instructies worden niet gepubliceerd. Instructies zijn schriftelijke interne mededelingen van het College van procureurs-generaal aan de hoofden van de parketten. Handleidingen bevatten een beschrijving of toelichting van bijvoorbeeld wetgeving. [Keulen & Knigge 2016, p. 17-18.]

Aanwijzingen en richtlijnen worden wel (in de Staatscourant) gepubliceerd. De term aanwijzingen wordt gebruikt voordwingende regels betreffende de uitoefening van taken en bevoegdheden van het Openbaar Ministerie. Zij bevatten bijvoorbeeld regels die de opsporing en vervolging verder reguleren. Richtlijnen vormen een bijzondere vorm van aanwijzingen die betrekking hebben op de ter terechtzitting te vorderen straf. In 1990 geeft de Hoge Raad beslist dat beleidsregels, mits behoorlijk gepubliceerd, een bron van strafprocesrecht zijn. Het gevolg is dat het OM aan zijn aanwijzingen en richtlijnen gebonden is en dat de rechter het handelen van het OM aan deze beleidsregels kan toetsen. [Corstens/Borgers 2016, p. 32-33; Keulen & Knigge 2016, p. 17-18. Zie: HR 28 maart 1990, NJ 1991, 118 en HR 19 juni 1990, NJ 1991, 119.]

Verdragen

bewerken

Internationale verdragen vormen een andere belangrijke bron van het strafprocesrecht. Burgers kunnen zich (in Nederland) rechtstreeks op deze verdragen beroepen, voor zover die verdragen bepalingen bevatten die eenieder kunnen verbinden. [Art. 93 GW] Nationaalrechtelijke bepalingen die in strijd zijn met zulke eenieder verbindende bepalingen moeten buiten toepassing blijven. [Art. 94 GW] Voor het Nederlandse strafprocesrecht zijn met name het (Europese) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) van belang.

Van belang voor het formele strafrecht zijn voornamelijk de bepalingen over het recht op een eerlijk proces en het recht op vrijheid en veiligheid. [Artt. 5 en 6 EVRM resp. 9 en 14 IVBPR] Uit het recht op een eerlijk proces vloeit bijvoorbeeld voort dat de verdachte binnen een redelijke termijn berecht moet worden, terwijl onder andere uit het recht op vrijheid volgt dat een persoon die in voorarrest zit voor een rechter, of andere autoriteit, geleid moet worden zodat de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming getoetst kan worden. [Corstens/Borgers 2016, p. 33; Mevis 2012, p. 244]

Naast mensenrechtenverdragen kunnen ook andere verdragen een rol voor het strafprocesrecht spelen. De voornaamste zijn verdragen die bepalingen inzake internationale rechtshulp bevatten. [Corstens/Borgers 2016, p. 34]

Europese regelgeving

bewerken

Voor het strafprocesrecht is ook de regelgeving van de Europese Unie relevant. Voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in 2009 bestond deze strafrechtelijk relevante regelgeving voornamelijk uit (niet-rechtstreekswerkende) kaderbesluiten uit de derde pijler. Na inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon werd de pijlerstructuur verlaten. Strafvorderlijke regelgeving geschiedt thans door middel van bindende richtlijnen en verordeningen. Het gaat hierbij met name om regelgeving met betrekking tot de wederzijdse toelaatbaarheid van bewijs tussen de lidstaten, de rechten van personen in de strafvordering, en de rechten van slachtoffers van misdrijven. [Corstens/Borgers 2016, p. 34-35; Keulen & Knigge 2016, p. 20. Zie: art. 82 lid 2 VWEU] Daarnaast bevat het Verdrag van Lissabon nog een eigen mensenrechtencatalogus: het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De toegevoegd waarde van dit Handvest ten opzichte van het EVRM lijkt volgens sommigen echter beperkt. [Corstens/Borgers 2016, p. 36].

Jurisprudentie

bewerken

Een afzonderlijke bron van strafprocesrecht vormt de jurisprudentie (uitspraken van rechter), met name die van de Hoge Raad. [Keulen & Knigge 2016, p. 20-21] Daarin wordt niet alleen de wet uitgelegd, maar er wordt bijvoorbeeld ook een nadere invulling gegeven aan open wetstermen. Ook schept de jurisprudentie soms nieuw recht. Bijvoorbeeld als de Hoge Raad op basis van de strekking van het strafprocesrecht en daaraan voorafgaande rechtsbeginselen een nieuw leerstuk ontwikkelt. Men spreekt in dit geval ook wel van de rechtsvormende taak van de Hoge Raad. [Keulen & Knigge 2016, p. 20-21]

Rechtsbeginselen

bewerken

Het belang van ongeschreven rechtsbeginselen voor het formeel strafrecht nam gestaag toe toen de Hoge Raad in de jaren 60 de mogelijkheid kreeg om beslissingen te beoordelen op basis van een schending van het recht, i.p.v. slechts schending van de wet. Sindsdien zijn in de jurisprudentie verschillende ‘beginselen van een goede procesorde’ (ook wel: beginselen van een goede rechtspleging) ontwikkeld, waaronder: het vertrouwensbeginsel, gelijkheidsbeginsel, het verbod van détournement de pouvoir, het verbod van willekeur, het rechtszekerheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel, de onschuldpresumptie (en de daaraan verwante beginselen in dubio pro reo en nemo tenetur), en het fair-trialbeginsel. [Reintjes 2017, p. 39-40; Keulen & Knigge. p. 21-22, 45-47] De oorsprong van deze beginselen wordt teruggevoerd naar de moraal of het algemene rechtsbewustzijn van burgers. Zij geven uitdrukking aan de aan het recht ten grondslag liggende waarden. De status van zelfstandige rechtsbron is echter niet geheel onomstreden. Rechtsbeginselen kunnen ook gezien worden als onderdeel van de jurisprudentie of het verdragenrecht. [Corsens/Borgers, p. 36-39; Keulen & Knigge. P./ 21-23]

Bronnen

bewerken
Corstens/Borgers 2014
  • G.J.M. Corstens/M.J. Borgers, Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014
Enschedé/Blom 2017
  • Ch.J. Enschedé/T. Blom, Beginselen van strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2017
Hazewinkel-Suringa/Remmelink 1996
  • J. Remmelink, Mr. D. Hazewinkel-Suringa's Inleiding tot de studie van het Nederlandse Strafrecht, Deventer: Gouda Quint 1996
Jörg, Kelk & Klip 2016
  • N. Jörg, C. Kelk en A. Klip, Strafrecht met mate, Deventer: Wolters Kluwer 2016
Keulen & Knigge 2016
  • B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht (Ons Strafrecht, deel 2), Deventer: Wolters Kluwer 2016
Kronenburg & De Wilde 2007
  • M.J. Kronenburg & B. de Wilde, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, Deventer: Kluwer 2007
Mevis 2013
  • P.A.M. Mevis, Capita strafrecht. Een thematische inleiding, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2013
Minkenhof/Reijntjes 2017
  • J.M. Reijntjes, Minkenhof's Nederlandse strafvordering, Deventer: Wolters Kluwer 2017
Ter Haar, Meijer & Seuters 2015
  • R. ter Haar, G.H. Meijer & A. Seuters, Elementair formeel strafrecht (Praktijkwijzer strafrecht, deel 9), Deventer: Wolters Kluwer 2015

Referenties

bewerken
  1. Corstens/Borgers 2014, p. 9-11; Mevis 2013, p. 568-569. Zie ook: Keulen & Knigge 2016, p. 32-35
  2. Mevis 2010, p. 569.
  3. Keulen & Knigge 2016, p. 35-40.
  4. Corstens/Borgers 2014, p. 10; Enschedé/Blom 2017, nr. 32.5. Zie ook: Jörg, Kelk & Klip 2016, p. 223-224.
  5. Corstens/Borgers 2016, p. 41.
  6. Art. 1 Sv.
  7. Corstens/Borgers 2016, p. 19-20; Keulen & Knigge 2016, p. 24-25.
  8. Vergelijk HR 12 april 1897, W 6954 (Muilkorf) en HR 4 maart 1994, NJ 1994, 475.
  9. Corstens/Borgers 2016, p. 19-20; Keulen & Knigge 2016, p. 24-27; Minkenhof/Reijntjes 2017, p. 18-19.
  10. Corstens/Borgers 2016, p. 42; Minkenhof/Reijntjes 2017, p. 26-27; Ter Haar, Meijer & Seuters 2015, p. 6 en 9-10.
  1. Zie voor een uitwerking daarvan de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties van de rechter van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak, raadpleegbaar op rechtspraak.nl.