Gebruiker:Mdd/Van Praet (adellijk geslacht)
Van Praet is de benaming van enkele Zuid-Nederlandse adellijke families sinds de middeleeuwen. Praet was oorspronkelijk een heerlijkheid in de oude gemeente van Oedelem in de provincie West-Vlaanderen.[1]
Van Praet (1127-1373)
bewerkenDe oudste adellijke tak Van Praet begon met Gervaas van Praet, die in 1127 in de ridderstand is verheven. In dat jaar werd hij door de Graaf van Vlaanderen Willem Clito verheven tot benoemd tot burggraaf van Brugge.
Dit adellijke geslacht groeide in uit tot een aanzienlijkste families in het Brugse Vrije. Aan het begin van de 14e eeuw waren ze in bezit van heerlijkheden in Oedelem, Vladslo, Adegem en de heerlijkheid Watervliet.[2]
Van Vlaanderen Heer Van Praet vanaf 1373
bewerkenStamreeks die begon met Lodewijk 'de Fries' Van Praet de bastaardzoon van Lodewijk van Male (1330-1384), die in 1396 bij de slag om Slag bij Nicopolis om het leven is gekomen.
Van Praet van Moerkerken vanaf de 14e eeuw
bewerkenAdellijke familie oorspronkelijk in bezit van het Kasteel van Moerkerke een een deel van de dorpsheerlijkheid Oedelem.
Van Praet (Antwerpen) vanaf 1734
bewerkenDe adellijke familie Van Praet of Van Praet d'Amerloo is een Zuid-Nederlandse adellijke familie. Deze lijn is in 1734 aangevangen met Jacques-André van Praet, die dat jaar de erfelijke adellijke titel was verleend door keizer Karel VI.
Zie ook
bewerkenBronnen
bewerken- Jan-Jacob Gailliard, Bruges et le Franc ou leur magistrature et leur noblesse, avec des données historiques et généalogiques sur chaque famille, Brugge, Gailliard, 6 volumes, 1857-1861. Deel 3, p. 57-66.
- Jacques Sabbe, "De ondergang van twee Vlaamse adellijke geslachten in de 14e eeuw: de heren van Wessegem en van Praet," Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis, Vol 103 Nr 1-2 (1966), p. 5-23
- Soen, Violet, and Nina Valkeneers. "Praet, Bronkhorst en Boetzelaer. Adellijke weduwes in de bres voor het calvinisme tijdens en na de Beeldenstorm (1566-1567)." Handelingen der Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal-en Letterkunde en Geschiedenis 69 (2015): 265-284.