Gebruiker:MackyBeth/Kladblok/L

Cheops is een uit 212 regels bestaand gedicht van J.H. Leopold, dat in 1915 voor het eerst werd gepubliceerd in het januarinummer van De nieuwe gids. Opgenomen in de hemelen, neemt de ziel van farao Cheops de kosmos tijdens een ommegang waar als een drukke maar lege bedoening waarbij hij zich niet thuisvoelt. Daarom keert hij terug naar zijn vertrouwde pyramide, die zowel van buiten als van binnen gehoorzaamt aan een doordachte orde en strenge samenhang.

Eerste pagina van Cheops in de bibliofiele uitgave van De Zilverdistel uit 1916.

Het gedicht bestaat uit zeven strofen van ongelijke lengte, waarvan de eerste vier in een onstuimige, wervelende stijl de ruimtereis beschrijven en de overige drie op veel regelmatiger en strakker wijze het uit- en inwendige van de piramide, tot de grafkamer en de mummie van de farao aan toe. Het gedicht werd van meet af aan gelezen als een voorstelling van Leopolds eigen eenzelvige lotsbestemming. Latere onderzoekers hebben ook een poëticale strekking onderkend en veel aandacht gewijd aan de verwerking van klassieke bronnen, met name Herodotus en Lucretius. Cheops is een van de hoogst gewaardeerde gedichten uit de Nederlandse literatuur.

Samenvatting bewerken

Na de dood van 'de koning' Cheops wordt diens ziel opgenomen in een nieuwe orde, namelijk 'het groot gevolg' dat in de hemelen de niet nader geïdentificeerde 'onontwijde Openenden, de Hooge Heerschers' op afstand vergezelt. Deze nieuwe orde betekent dat Cheops opgaat in de menigte en zijn eigen wil heeft moeten terugdringen. Tijdens een ommegang ondergaat hij de weergaloze schoonheid van de hemel, waar hij ziet hoe het zwevende 'wereldstof' neerslaat en in een proces van 'zwoegende arbeid' en 'razende werveling' nieuwe hemellichamen vormt. De samenhang behelst een 'onvoldongen worsteling' van krachten die zich uitvieren 'in den balans met anderen', waaronder 'bulderende zonnen' en 'enkelsterren' die eenzaam een 'labyrinth van kronkelwegen' doorlopen. Het 'planetenkoor' is op één evenaar georiënteerd, waarbij elke sfeer zijn eigen licht heeft. Aan de randen is een 'tintelmist' waar te nemen, terwijl uit 'blinde verten' 'ruige kometen' en 'spattend meteoorgesteente' het centrum doorstuift, van richting verandert en haar weg door 'het bodemlooze' vervolgt. Dat stelsel blijkt niet het enige; er bestaan nog tal van andere 'werelden naar andren zin gezet', met onderdelen die zwenken en verward krioelen krachtens een 'uit eigen wezen voortgekomen wet.'

 
Een van de precies gepolijste lemen stenen die oorspronkelijk de buitenkant van de piramide bedekte, thans in het British Museum

Geheel doordrongen van ' 's hemels gansche diepte' en 'verlaten zwoegen en woestenij en barre ledigheid', 'ging de ziel des ouden Pharaohs/ zich gaarne wenden, zonderde zich af/ en keerde zich tot het vertrouwdere'. Hij richt zijn blik naar de aarde, waar zich als een 'kristal, een zout' dat is afgezet op het 'oeverland' de driehoekvlakken der pyramide bevinden, de zijden 'zuiver afgepolijst en effen blank geslepen'. Het geheel is 'bezonnen en doordacht' opgetrokken en getuigt van 'een eendracht en een samenhang en innerlijk verband, of zij ontstond uit ééne oorzaak'. Dit monument, dit 'koninklijk gloriestuk' is tot stand gekomen doordat 'den eigenzinnigen despoot' met zijn wilskracht en almacht een drom van 'honderdduizenden' namelozen aan de bouwwerkzaamheden heeft onderworpen. Goedkeurend beschouwt Cheops de perfectie waarmee de voegen en plinten zijn afgewerkt en treedt dan langs de sluitsteen binnen, door de galerijen en gewelven, langs versperringen en de doolweg begeeft hij zich naar de grafkamer, alwaar de uit purperiaspis en cederhout vervaardigde sarcofaag, zijn 'doodswieg', nog altijd de vorstelijke mummie bevat, gehuld in lavendelzwachtels en overstrooid met kamfer, 'het hooge hoofd gemaskerd onder goudblad' en een groen juweel aan de vingers. Aan de wand staan beelden van zijn onderdanen, 'een arenveld van rijzende gestalten', gekleed in 'zilvervloeiend kabbelend linnen' en 'ongekrookt katoen'. Op hoofdhoogte bevindt zich het 'heilig letterschrift' dat bestaat uit begroetingen, machtsverkondigingen en lofspraken aangaande de 'verheven roem des godenzoons'. De oude Cheops vestigt zijn aandacht op deze schildering: 'hij is geboeid dor de symbolen van het voormalige en hij hangt er in.'

 
De grote galerij in de piramide van Cheops.

Achtergrond bewerken

Naar de dichter zelf tegenover een bewonderaarster heeft onthuld, ontstond het idee voor het gedicht 'op school, terwijl ik voor de klasse stond en de jeugd in de schoonheden van Herodotus en speciaal in de bouw van de pyramiden inwijdde. Toen kwam de leidende gedachte of eigenlijk het gezicht bij mij op en de verdere détails volgden bij de uitwerking van zelf uit het gegeven.'[1] Leopoldkenners Johan Polak en J.F. Staal noemen drie manieren waarop het gedicht de beschrijving van Herodotus volgt.[noot 1] Ten eerste de dwangarbeid waarmee de bouw van de piramide georganiseerd werd (het 'fel bewind,/ dat zijn vermeten en zijn netten wierp/ over de nameloozen'). Ten tweede de bouwtechniek, waarbij natuursteen zodanig werd gepolijst dat de blokken zo naadloos mogelijk aan elkaar pasten ('de nauwgesloten voegen' en 'de richtigheid van stand der plinten'). Ten derde werden er volgens Herodotus steeds honderdduizend man per kwartaal te werk gesteld ('de torenstapeling/ van duizenden op duizenden getild/ door honderdduizenden, getuigenis/ van onbedwongen almacht').[2]

Structuur bewerken

Symbolistische dichters gaan niet uit van een vastliggende vorm als het sonnet, maar gaan uit van het wat hun inspiratie brengt. Dit resulteert vaak in een keuze voor het vrije vers, dus een gedicht zonder regelmatige strofenbouw, metrum en eindrijm.[3] waarvan ritme de essentie uitmaakt. Toch is het resultaat niet ongebonden maar een toonbeeld van precisie. Een vereiste is functionaliteit van de vorm, dat wil zeggen suggestief, iconisch en ritmisch.[4]

Het metrum van het gedicht is een vijfvoetige (pentameter) jambe zonder eindrijm.[5][6] Ter illustratie kan niet de openingsregel ('Na zijn ontvangst, na te zijn opgenomen') dienen, omdat die met elf lettergrepen een lettergreep te lang is en het woord 'te' de accentverdeling doorbreekt. Wel regelmatig is de regel waarin de wending van het gedicht inzet (vs. 105):

˘
/
˘
/
˘
/
˘
/
˘
/
dan ging de ziel des ou- den Pha- ra- ohs

Alleen de laatste vier regels vertonen eindrijm, de overige 208 zijn rijmloos. Wanneer men deze laatste vier niet meerekent, valt de omslag, het zich gaarne afwenden van de farao, precies in het midden.[7][8] Classicus Rudi van der Paardt signaleert 'nogal opvallende verbale parallellen' tussen beide helften op.[9]

P.N. van Eyck ziet in de twee delen geen tegenstelling maar juist een hogere eenheid omdat de reis van Cheops vanuit de ruimte als bestemming zijn eigen mummie heeft. Nadat Cheops de ruimte van alle kanten heeft bekeken doet hij hetzelfde met de buitenkant en vervolgens ook met het inwendige van de pyramide, tot hij ook alle facetten van zijn eigen mummie bekeken heeft. Van Eyck vergelijkt de reis van Cheops en dus de bouw van het gedicht met 'een benedenwaarts gerichte trechterspiraal'.[10]

Essayist Martien J.G. de Jong beschouwt de slechts acht regels tellende vierde strofe een veralgemeniserende samenvatting van het voorafgaande biedt, waarbij de 'uit eigen wezen voortgekomen wet', een wetmatigheid die aan de gehele kosmos ten grondslag ligt, de farao boven de pet gaat.[11]

Parallellen met De rerum natura van Lucretius bewerken

Van der Paardt ziet drie structurele overeenkomsten met De rerum natura, een leerdicht van Lucretius. Beide gedichten kennen een 'onverschrokken held' als hoofdpersoon, Epicurus respectievelijk de farao, in beide werken wordt de naam van de hoofdpersoon slechts eenmaal genoemd en in beide gevallen onderneemt de held een reis door de ruimte.[12] Daarnaast doet zich een scherp contrast voor. Bij Lucretius is sprake van een zegetocht die Epicurus een 'zekere en zekermakende kennis over het heelal' oplevert. Ook bij Leopold vertoont het heelal een epicureïsche orde, of juist een gebrek aan orde, alleen voelt Cheops zich daarin niet thuis en wendt zich 'gaarne' af.[13] Verder is de reis die de ziel (Egyptisch: ka) van de farao maakt, nog ironisch omdat deze vanuit epicureïsch standpunt onmogelijk is, want Epicurus ontkent dat er een leven na de dood is.[14]

Stijl bewerken

Stijlanalist W. Kramer is met P.N. van Eyck de mening toegedaan dat de zinsconstructie in de verzen van Leopold in het algemeen van 'generlei constructieve betekenis' is en al helemaal niet in de eerste helft van Cheops. De enige functie van de zin is het aaneenschakelen van gewaarwordingen en voorstellingen, 'een schakeling van bepalingen en bepalingen van bepalingen'.[15]

Hoewel eindrijm ontbreekt, is des te meer sprake van alliteraties en assonanties die het ritme accentueren: 'in de doorluchte drommen/ der verrezenen, die dreven door alle hemelen' en ' krimpend zich in eigen krinkelbocht/ verstrikte '.[16]

Thematiek bewerken

Wereldbeschouwelijk bewerken

Anders dan gebruikelijk bij dichters die tot het symbolisme worden gerekend, biedt volgens Leopold de kunst geen uitzicht op een hogere werkelijkheid. Volgens letterkundige W.J. van den Akker laat het gedicht zien dat aan de werkelijkheid geen ordening of samenhang ten grondslag ligt. Daar tegenover zet de dichter de pyramide, oftwewel 'de orde van het artificiële, het gemáákte.'[17] Het is dus een gedicht over het gebrek aan samenhang, hiërarchie, of welke orde dan ook in het heelal.[18]

Volgens essaysist Martien de Jong bestaat de kosmos uit een chaos. Lissens werpt tegen dat er niet allen sprake is van 'samenhang' en 'verband', maar dat tal van plaatsbepalingen evenzeer een 'geordend heelal' suggereren.

Literatuurhistoricus Gerard Knuvelder meent dat de voorstelling van het heelal in Cheops geen chaos behelst, maar dat het universum integendeel 'duidelijk als kosmos, als geordend heelal' wordt voorgesteld. Bijgevolg is het in Knuvelders visie niet de afkeer van chaos die de farao zich doet afwenden, maar twee andere factoren. Als eerste noemt hij de 'verlaten onrust en onbewoonbare leegte' die het heelal beheersen. Cheops kan niet buiten de vertrouwde aardse sfeer en leeft in de beperkingen van zijn piramide en sarcofaag eeuwig als heerser. De tweede factor is de nederige positie die in de kosmos voor de farao is weggelegd. Op evidente afstand van de 'Hooge Heerschers' heeft hij zich te voegen in de stoet der drommen. De farao bemerkt echter dat tegenover de prijs van een nederige positie geen beloning staat: in plaats van eeuwige rust neemt hij in de kosmos slechts eeuwige onrust en zwoegen waar. Liever een halfgod binnen de beperking van een piramide 'dan uit zichzelf te treden en op te gaan in het absolute.'[19]

Autobiografisch bewerken

P.N. van Eyck vat het gedicht op als 'Leopolds schone erkentenis van de onontkoombaarheid van zijn noodlot',[20] 'Leopolds koenste gericht over zichzelf'. Het gedicht thematiseert 'de verstijving van het lijdend, afwerend individualisme.' Van Eycks conclusie: 'De eindelijke erkentenis dat wie zó is, voor gemeenschap niet geschapen werd en in de eenzaamheid zijn afgepaald domein bezit.'[21] Ook volgens criticus Kees Fens kan het gedicht worden gelezen als 'de beschrijving van de ontwikkelingsgang van de dichter zelf.'[22] Van der Paardt meent dat Cheops met Leopold vereenzelvigd kan worden, zij het niet op een historisch-allegorische wijze: 'maar dat de farao en zijn ommegang symbool zijn voor Leopold en zijn "Werdegang", zoals velen hebben gesuggereerd, lijkt me nauwelijks te betwisten.'[23]

Poëticaal bewerken

De beschrijving van de piramide als een 'pronkkleinood' en een volmaakt hermetisch werkstuk (vs. 119-135) heeft aanleiding gegeven voor de interpretatie dat de piramide een symbool is voor een gedicht of een kunstwerk in meer algemene zin. Tegen het einde (vanaf vs. 202) komen teksten in de piramide zelf ter sprake. Volgens onderzoeker Van Halsema prefereert Cheops de schoonheid en samenhang van de kunst boven de metafysica, maar zonder dat hieruit de strekking volgt dat kunst superieur is. In twee regels wordt de piramide gereduceerd van 'groot monument' (vs. 136) tot 'pronkkleinood' (vs. 137), oftewel een sierstukje. Niet alleen is de piramide of het kunstwerk, hoe imposant ook, een nietig ding in de kosmos, het bevat ook nog eens 'geen waardevolle aanwijzingen (...) over de zijnswijze van dat universum.'[24] Het symbool is een teken van 'het voormalige' en bevindt zich niet voor niets in een graf. Cheops is te lezen als een ontkenning van alle pretenties waarmee de symbolisten de kunst en de poëzie in de dagen van Leopold omgaven en bevestigt daarentegen het beperkte belang van poëzie.[25] Het gaat dus om een verwerping van de symbolistische poëtica voor zover die, in de woorden van literatuurhistoricus Ton Anbeek, 'in poëzie een relatie tussen de zichtbare en onzichtbare werkelijkheid wil oproepen.' De piramide is bedoeld als beeld van 'de universele orde, maar zo'n orde bestaat niet. Daarmee vervalt elke transcendente pretentie.'[26]

 
Sarcofaag in de Koningskamer van de piramide.

Van der Paardt sluit zich met aanvullende argumenten bij de poëticale duiding aan. Hij wijst op de filosofische traditie die het boek als een kosmos opvat en de kunstenaar als een god en geeft enkele voorbeelden van Latijnse schrijvers die het literaire werk met een graftombe vergelijken.[noot 2] Cheops is het symbool van de kunstenaar, omdat hij voortleeft door wat hij heeft gemaakt, die zich aan de wereld onttrekt en zich terugtrekt in een microkosmos waar hij zich enerzijds meer thuisvoelt maar anderzijds ook toe veroordeeld is. Anders dan de wereld is deze niet afhankelijk van willekeurige botsingen en tot in de perfectie georganiseerd. Bovendien is Cheops in de kosmos een van de velen, terwijl hij zich in de beslotenheid van zijn eigen wereld een heerser en godenzoon kan wanen.[27]

De positie van Cheops als heerser over én gevangene van zijn eigen bouwwerk komt tot expliciete uiting in de twee slotregels van het gedicht, 'hij is geboeid door de symbolen/ van het voormalige en hij hangt er in.' Alle onderzoekers zijn het eens met Sötemann dat het woord 'geboeid' op twee wijzen tegelijk verstaan moet worden, namelijk als 'gefascineerd' en als 'geketend', zodat Cheops, aldus Sötemann, 'als een gevangene in die ketens hangt: in dit web is hij spin en mug tegelijk.'[28][29][30]

Van den Akker vult de poëticale interpretatie aan door te wijzen op elementen van een ontstaanspoëtica. De volkomen gaafheid en volmaakte orde van de pyramide mag dan de indruk wekken alsof zij 'opeens' is ontstaan, het gaat wel degelijk om het resultaat van hard werken.[31]

Publicatiegeschiedenis bewerken

Op 16 november 1914 kreeg Willem Kloos het gedicht om in De nieuwe gids te plaatsen en dus moet het voor die datum geschreven zijn.[32] In januari 1915 verscheen het gedicht op bladzijde 121-126. In dezelfde periode liet Leopold een privédruk van 13 exemplaren vervaardigen door de firma Benedictus te Rotterdam. Deze eerste zelfstandige druk heeft iets meer komma's dan in latere versies. Bovendien begon vers 94 daar nog met een nieuwe zin: 'Het zwenken...' De bezorgers van de wetenschappelijke editie van Cheops uit 1983 houden november-december 1914 aan als meest waarschijnlijke verschijningsdatum,[33] de niet bij name genoemde bezorger(s) van de Agathon-editie van het gedicht uit 1983 of 1984[noot 3] houdt het op een iets latere verschijning bij de jaarwisseling 1914/1915.[34]

In 1916 verscheen het gedicht als zelfstandig boekje bij De Zilverdistel in een oplage van 50 genummerde exemplaren van tien gulden per stuk en 20 romeins genummerde exemplaren die niet in de handel werden gebracht. Deze uitgave, in 1917 uitverkocht, was gebaseerd op een door Leopold gecorrigeerd exemplaar van De nieuwe gids (twee zetfouten werden door Van Eyck onder zijn aandacht gebracht).[35] Ten tijde van zijn dood bereidde Leopold een nieuwe uitgave voor waarvan het handschrift is overgeleverd.

Het gedicht verscheen verder in Leopolds verzamelde werk uit 1952 en andere verzamelde werken en bloemlezingen. Een facsimile van de Zilverdistel-editie werd opgenomen in het boek met de door Kroon (1983) bijeengebrachte publicaties over het gedicht.[36]

Waardering bewerken

In 1918, enkele jaren na de publicatie van zijn gedicht, stond Leopold zelf nog enigszins ambivalent tegenover het resultaat, zo liet hij aan Van Vloten weten: 'Ik heb eerlijk gezegd nooit zoo bizonder er mee kunnen wegloopen, vooral omdat ik altijd meende, als ik meer tijd had gehad, het beter, in hoofdzaak krachtiger te hebben kunnen maken; eerst toen ik het eens hoorde voordragen, raakte ik er mee verzoend en dacht: nu, de kracht valt toch mee. En nu U en anderen er zoo gunstig over oordeelen, paai ik mij maar met de bekende ervaring, dat de auteur dikwijls een slechte kijk heeft op zijn eigen werk.'[37] Wellicht refereerde de dichter aan een uitvoering verzorgd door voordrachtskunstenaar Albert Vogel sr., die het gedicht in 1916 en 1917 op zijn repertoire zette.[38][39] Vogel hernam deze voordracht tien jaar later, toen hij het gedicht 'op magistrale wijze' voordroeg bij de feestelijke viering van de zeventigste verjaardag van de architect Hendrik Petrus Berlage in de 'Haagsche Kunstklring'.[40]


In 1921 maakte de dichter tegenover A. Roland Holst, die in 1921 een beschouwing over hem in De Gids had gepubliceerd, gewag van minder enthousiaste reacties: 'Ik wist, dat U met "Cheops" veel op hadt en had dat al zoo prettig gevonden, waar alle anderen klaagden over duisterheid en moeilijkheid.'[41]

Vertalingen bewerken

  • Herbert J.C. Grierson, 'Cheops by Leopold.' Neville Braybrooke & Elizabeth Kind (ed.), Translation; second series. London: Phoenix Press, 1947, 67-71. Herdrukt in Herbert Grierson, The flute; with other translations from Latin, Dutch and French. Edinburgh/London: Oliver and Boyd, 1949, 34-41. Ook opgenomen in Dirk Kroon (red.), In deze weidsche vlucht de koning Cheops. 's-Gravenhage: Uitgeverij BZZTôH, 1983, 45-49.
  • Christine D'haen, Paul Claes, Cheops. [Vertaald in het Engels door -] . Amsterdam, Regulierenpers, 1985. Oplage van 75 genummerde exemplaren, waarvan 15 op Japon Nacré (gebonden in halfperkament) en 60 op Antiek Vergé.

Verklarende noten bewerken

  1. Een Nederlandse vertaling van de betreffende passage van Herodotus is opgenomen in Polak en Staal (1953), 59-60
  2. Het gaat om Horatius, Propertius, epigrammen van Seneca en Ovidius' Metamorfosen, boek XV, vanaf vs. 871 (Van der Paardt 1991, 142).
  3. Een opgave van het jaar van verschijnen ontbreekt in deze uitgave. Op 9 september 1983 stond de uitgave in de lijst van het komende half jaar te verschijnen literaire titels die NRC Handelsblad afdrukte. Voor 1983 pleit het ontbreken in de 'Drukgeschiedenis' van twee edities die dat jaar verschenen, de wetenschappelijke editie van Sötemann en Van Vliet en de facsimile van de Zilverdistel-uitgave in de door Kroon verzamelde beschouwingen. Voor 1984 pleit dat De Leeuwarder courant het boekje op 20 april van dat jaar signaleerde.

Verwijzende noten bewerken

  1. Brief van Leopold aan Martha van Vloten, 14 september 1918, geciteerd in Sötemann en Van Vliet (1983), 105
  2. Polak en Staal (1953), 60-61
  3. Raat (2010), 180
  4. Van den Bergh en Pröpper (1986), 151
  5. Kramer (1952), 50
  6. Minderaa (1964), 81
  7. Polak en Staal (1953), 61-62
  8. Van der Paardt (1991), 140
  9. Van der Paardt (1991), 140
  10. Van Eyck (1924), 36
  11. De Jong (1966), 96
  12. Van der Paardt (1991), 138
  13. Van der Paardt (1991), 139
  14. Van der Paardt (1991), 140
  15. Kramer (1952), 51
  16. Kramer (1952), 50. Kramers cursiveringen.
  17. Van den Akker (1990), 40
  18. Anbeek (1999), 82
  19. Knuvelder (1976), 284
  20. Van Eyck (1924), 34
  21. Van Eyck (1924), 35
  22. Fens (1976), VIII
  23. Van der Paardt (1991), 141
  24. Van Halsema (1975), 174-175. Aanhaling op 175.
  25. Van Halsema (1975), 175
  26. Anbeek (1999), 83
  27. Van der Paardt (1991), 141-143
  28. Sötemann (1975), 342
  29. Van den Akker (1990), 40
  30. Van der Paardt (1991), 142
  31. Van den Akker (1990), 40
  32. Sötemann en Van Vliet (1983), 100
  33. Sötemann en Van Vliet (1983), 98
  34. An. (1983/1984), 31
  35. Sötemann en Van Vliet (1983), 101-102
  36. Kroon (1983), 11-20
  37. Brief van Leopold aan Martha van Vloten, 14 september 1918, geciteerd bij Sötemann en Van Vliet (1983), 105
  38. An., 'Voordrachtskunst.' Leeuwarder courant, 23 december 1916.
  39. An., 'Kunst en letteren.' Haagsche courant, 12 november 1917.
  40. An., 'Dr. Berlage gehuldigd in de "Haagsche Kunstkring."' Haagsche courant, 8 maart 1926.
  41. Brief van Leopold aan A. Roland Holst van 4 maart 1921, geciteerd bij Kroon (1983), 292

Bronnen bewerken

  • An. (1983/1984). 'Drukgeschiedenis.' J.H. Leopold, Cheops. Agathon signaturen. Weesp: Uitgeverij Agathon, 31. ISBN 9026956452
  • Akker, W.J. van den (1990). 'Het vrije lied van de gedachte. Poëzie, erotiek en het moderne dichterschap.' Een open letterschat. Leopoldcahier V, mei 1990, 37-50
  • Anbeek, Ton (1999). '4 Het ontwijkend teken. Symbolisme in Nederland.' Ton Anbeek, Geschiedenis van de literatuur in Nederland, 1885-1985. Eerste druk 1990. Vijfde, herziende druk: De Arbeiderspers. ISBN 902950014X
  • Bergh, H. van den en H. Pröpper (1986). 'Symbolisme.' G.J. van Bork en N. Laan (red.), Twee eeuwen literatuurgeschiedenis. Poëticale opvattingen in de Nederlandse literatuur. Groningen: Wolters-Noordhoff, 143-180. ISBN 9001116108
  • Dorleijn, G.J. (1984). J.H. Leopold. Gedichten uit de nalatenschap. Deel 2/ Genetisch-interpretatief commentaar. Monumenta Literaria Neerlandica II, 4. Amsterdam/Oxford/New York: Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij. ISBN 0444855890
  • Fens, Kees (1976). [Inleiding.] Geloken luiken. Een bloemlezing uit de poëzie van J.H. Leopold. Gekozen en ingeleid door Kees Fens. Amsterdam: Em. Querido's Uitgeverij B.V., II-VIII. ISBN 9021401266
  • Halsema. J.D.F. van (1975). 'Enkele bronnen van Leopolds Cheops.' TNTL 91, 8-51. Herdrukt in Kroon 1983, 146-180
  • Jong, Martien J.G. de (1966). 'Leopolds Cheops; een interpreterend essay.' Leiden: Sijthoff. Bekort herdrukt in Kroon 1983, 91-123
  • Knuvelder, G.P.M. (1976). 'Jan Hendrik Leopold (1865-1925).' G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 4. Vijfde, geheel herziene druk, Den Bosch: Malmberg, 280-286
  • Kramer, W. (1952). 'Leopolds Cheops; een stilistische interpretatie.' De Nieuwe Taalgids 45, 325-331. Herdrukt in Kroon 1983, 50-57.
  • Kroon, Dirk (samenstelling) (1983). In deze weidsche vlucht de koning Cheops. Teksten omtrent Cheops van J.H. Leopold. Bijeengebracht door Dirk Kroon. 's-Gravenhage: Uitgeverij BZZTôH. ISBN 9062910904
  • Minderaa, P. (1964). 'Leopolds Cheops.' P. Minderaa, Opstellen en voordrachten uit mijn hoogleraarstijd (1948-1964), Zwolle: Tjeenk Willink, 220-240. Herdrukt in Kroon 1983, 76-90
  • Paardt, Rudi van der (1991). 'Hoe "antiek" is Leopolds Cheops?' P.M. Everard en H. Hartsuiker (red.), Ontroering door het woord. Over J.H. Leopold. Groningen: Historische Uitgeverij, 134-143. ISBN 9065541810
  • Polak, Joh. B.W en J.F. Staal (1953). 'Mijn hart neemt velerlei gestalten aan III; kanttekeningen bij het gedicht Cheops van J.H. Leopold.' Amsterdams Tijdschrift voor Letterkunde, december 1953, 120-128. Herdrukt in Kroon 1983, 58-67
  • Raat, G.F.H. (2010). 'Symbolisme.' G.J. van Bork & N. Laan (red.), Van romantiek tot postmodernisme. Opvattingen over Nederlandse literatuur. Bussum: Uitgeverij Coutinho, 163-201. ISBN 9789046901977
  • Sötemann, A.L. (1975). 'Gerrit Kouwenaar en de poëzie.' De Nieuwe Taalgids 68, 345-360. Alinea over Leopold herdrukt in Kroon 1983, 342
  • Sötemann, A.L. en H.T.M. van Vliet (ed.) (1983). J.H. Leopold. Gedichten I. De tijdens het leven van de dichter gepubliceerde poëzie. Historisch-kritische uitgave, verzorgd door -. Deel 2/ Apparaat en commentaar. Monumenta Literaria Neerlandica II, 2. Amsterdam/Oxford/New York: Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij. ISBN 0444855513

Externe links bewerken

  • Cheops De Zilverdistel-uitgave als bladerboek op de website van de Koninklijke Bibliotheek.