Gebruiker:Evil berry/Kladblok/Leitourgia

Leitourgia of Liturgia (Oudgrieks: λῃτουργία, λειτουργία) was een uitgave ten bate van de gemeenschap die door één enkele burger werd gedragen.

Te Athene behoorden tot de gewone (ἐγκύκλιοι) liturgieën: choregie, gymnasiarchie, enz., tot de buitengewone: de triërarchie, προεισφορά en architheorie. Van staatswege werd de persoon aangewezen, die met een liturgie belast werd, uitgesloten waren archonten, erfdochters, minderjarigen, en zij wier vermogen minder dan 3 talenten bedroeg; ook bestonden er bepalingen om te voorkomen, dat hetzelfde vermogen te dikwijls door een liturgie gedrukt werd, vgl. Ἀντίδοσις. De liturgieën waren zeer kostbaar, vooral daar men, tenminste in de goede tijd, uit mildheid of eerzucht of een streven naar de volksgunst, veel meer deed dan eigenlijk vereist werd; de choregie kostte soms 5000 drachmen, de kosten van de triërarchie stegen soms tot een talent.

Tot de openbare lasten te Athene, die vooral voor de rijkere burgers drukkend waren, behoorden de zogenaamde liturgieën, diensten die op enkele personen rustten, en in het verzorgen van zekere godsdienstige plechtigheden, of andere openbare behoeften bestonden en die des te kostbaarder worden, naarmate sommigen uit persoonlijk eergevoel, of gedreven door de zucht om de volksgunst te winnen, in rijkdom en pracht elkaar zochten te overvleugelen. De liturgieën waren aldus een gedeelte van de inkomsten (πρόσοδοι) van de staat en dienden om de staat vele uitgaven te besparen. Als persoonlijke dienst voor het algemeen welzijn (λήιτον, λειτον) zijn zij in alle opzichten te onderscheiden van de belasting op het vermogen (εἰσφορά), en deze kan slechts oneigenlijk tot de liturgieën gerekend worden.

Deze persoonlijke dienstbetonen zijn gewone (ἐγκύκλιοι λειτουργίαι) of buitengewone, zoals de trierarchie, of het voorschieten van de belasting op vermogen voor een ander (προεισφορά).

Gewone liturgieën

bewerken

Architheorie

bewerken

Tot de gewone liturgieën, waartoe door de fyle ieder, die meer dan 3 talenten bezat, aangewezen en benoemd kon worden, behoort de architheorie (architheōría / ἀρχιθεωρία), de zorg voor de zending van de heilige gezantschappen (theorieën) naar de vier grote nationale feesten, naar Delos en andere heilige plaatsen, waartoe de staat een gedeelte bijdroeg.

Choregie

bewerken

Verder de chorēgie (chorēgía / χορηγία), de belangrijkste van de gewone dienstvervullingen; zij bestond uit de zorg om de koren bij openbare toneelvertoningen en feesten bijeen te brengen en uit te rusten. De archont verdeelde de door de fylen aangewezen choregen onder de afzonderlijke dichters (choron didónai / χορον διδόναι). Tot de uitrusting daarvan behoorde vooreerst de zorg voor de behoorlijke oefening van het koor door de choródidáskalos (χορόδιδάσκαλος), die de choregus betalen moest en evenals het ganse koor behoorlijk met spijs en drank verzorgen. Verder moest hij bij de vertoning zorg dragen voor het kostuum en de kostbare kleding, alsmede voor de gouden kransen. Het duurste koor was dat van de fluitspelers, het goedkoopste dat van het blijspel, omdat daarbij het kostuum minder kostbaar was dan in het treurspel. De kosten werden aanmerklijk verzwaard door de zucht om elkaar de loef af te steken ten einde de overwinning te behalen.

Gymnasiarchie

bewerken

Tot de gewone liturgiën behoort verder de gymnasiarchie (γυμνασιαρχία), wel te onderscheiden van een latere gymnasiarchie ten tijde van de keizers, die bestond in het toezicht over de oefeningen en de oefenscholen. De gymnasiarchen van de oude tijd moesten inzonderheid hen, die ziek voor de spelen bij de feesten voorbereidden en oefenden, bezoldigen, onderhouden, het toezicht er over uitoefenen en ook wel de kampplaats behoorlijk versieren. De belangrijkste dienstvervulling van deze soort was de lampadarchie, de verzorging van de lampás / λαμπάς of lampadēdromía / λαμπαδηδρομία, lampadēforía / λαμπαδηφορία, fakkelloop, die in Athene op vijf feesten gehouden werd, in het bijzonder van licht- en vuurgoden, op de Hephaesteën, de Prometheën, de Panathenaeën, de Bendideën (feest van Artemis Bendis, de maangodin) en op de feesten van de vuurgod Pan (Herodotos, Historiai VI 108, vermeldt de geschiedenis van de instelling). De fakkelloop werd vroeger te voet, ten tijde van Sokrates voor de eerste maal te paard uitgevoerd (Plato, Politeia, in het begin). De kunst bij deze spelen bestond hierin dat men het eerst zonder dat de fakkel, een soort van waskaarsen, uitging het doel bereikte. Nog moeilijker werd dit gemaakt door de (diádosis / δίαδοσις) overgave; die men zich waarschijnlijk zo moet voorstellen, dat er op zekere punten andere lopers stonden, aan wie men de fakkel moest overgeven en die ze dan weer verder naar een ander punt droegen. De kosten van deze liturgie werden nog verhoogd doordat ook voor verlichting moest gezorgd worden, door de spelen bij nacht gevierd werden. De overwinnende gymnasiarch richtte, even als de choregus, een gedenkteken van zijn zegepraal op.

Verder behoort hier nog toe het spijzigen van de fyle (estíasis / ἐστίασις), bestaande in het onthalen van de medeleden van de fyle door een uit hun midden (naar welke grondslag is onzeker) gekozen estiátōr (), (fyletikà deìpna / φυλετικὰ δεῖπνα, (estiàn tēn fylēn / ἐστίαν τήν φυλήν), onderscheiden van de groots volksspijzigingen, die uit het theoricum, bekostigd werden.

Buitengewone liturgieën

bewerken

Trierarchie

bewerken

Van al de liturgieën vereiste de buitengewone van de trierarchie, de grootste kosten. In vroegere tijden leverde iedere naucrarie, waarvan elke phratrie er 4 bevatte, een schip, hetwelk een getal van 48 schepen uitmaakte, daar er in totaal 12 phratrieën waren. Ook Clisthenes liet, zeker uitsluitend met het oog op deze en andere financiële maatregelen, naast de demen de phratrieën in stand blijven en vermeerderde zelfs haar aantal tot 50 (5 in elke fyle). Bij het toenemen van de Atheense zeemacht, vooral door de ijver van Themistocles, verloren de naucrarien alle betekenis, die Clisthenes, haar nog gelaten had en thans kwam daarvoor in de plaats de instelling van de trierarchie waarbij de strategen uit de rijkste burgers het nodige aantal trierarchen benoemden, die ieder een schip moesten uitrusten en in goede staat houden. De romp van het schip en de soldij leverde de staat. De trierarch had er het opperbevel over. Omstreeks 406 v.Chr. werd het veroorloofd dat twee tezamen de kosten van een trierarchie droegen, in 358 werd de gehele inrichting veranderd. De 1200 rijksten waren bij voortduring tot de trierarchiën verplicht; zij waren daartoe verdeeld in 20 afdelingen, symmoriën, iedere symmorie in synteliën van hoogstens 16 medeleden; elke syntelie moest voor de levering van een schip, waarvan de staat nu echter de uitrusting bekostigde, zorg dragen. De rijksten hadden de voorrang en waren de ἡγεμόνες of ἐπιμεληταὶ τῶν συμμοριῶν. Deze deden de voorschotten en besteedden de uitrusting aan de minstbiedenden aan. Hun uitgaven kregen zij terug van de deelhebbers van de syntelie, en wel zo dat hun onkosten bijna geheel weer gedekt werden. Zo kon het niet anders of dit had ongeregeldheden ten gevolge en wel voornamelijk ontstond hieruit dit kwaad, dat juist de rijksten, die oorspronkelijk het meest door deze last moesten getroffen worden, door goedkope verpachting van de uitrusting de last geheel van zich afschuiven en nog daarenboven vrijstelling van andere liturgieën genoten. Om dit kwaad te keren, werd omstreeks 340 op voorstel van Demosthenes bepaald dat ieder vanaf een zeker belastingsvermogen één of naar verhouding meer triëren moest uitrusten, terwijl daarentegen de minder vermogenden in syntelie tot dat einde zouden verenigd worden.

Het toezicht over de behoorlijke vervulling van de plichten van triërarch was vanwege de staat opgedragen aan 10 apostoleis / ἀποστολῆς, die de nalatigen in hechtenis nemen en alzo tot de nakoming van hun verplichting konden noodzaken (verg. apostoleús / ἀποστολῆς).

Hij die meende ten onrechte tot een dienstvervulling geroepen te zijn, namelijk zo er een rijkere was voorbijgegaan, kon aan dozen een ruiling van vermogen (antídosis / ἀντίδοσις) voorstellen. Deze ruiling (waaronder echter niet begrepen was het bezit van cleruchiën of mijnwerken, als niet belastbaar) moest door de daartoe aangesprokene aangenomen of de liturgie door hem overgenomen worden.

Vrijstelling van liturgiën hadden slechts de archonten, de erfdochters (natuurlijk tot aan haar huwelijk), minderjarigen tot na het einde van het eerste jaar van hun meerderjarigheid, en zij wier vermogen minder dan 3 talenten bedroeg.

Tot deze dienstvervullingen waren ook de metoiken verplicht. Niemand was gedwongen om meer dan één liturgie in hetzelfde jaar of in twee opeenvolgende jaren op zich te nemen. Over de bovengenoemde belasting van het vermogen (eisforá / εἰσφορά) z. prósodoi / πρόσοδοι.


Referenties

bewerken
  • art. λειτουργία, in F. Lübker - trad. ed. J.D. Van Hoëvell, Classisch Woordenboek van Kunsten en Wetenschappen, Rotterdam, 1857, pp. 526-527.
  • art. Liturgia, in J.G. Schlimmer - Z.C. De Boer, Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid, Haarlem, 19203, p. 370.
  • D. Schouten, art. Liturgie, in G. Bartelink - M.A. Beek - A. van den Born - G. Bouwman - J. Nuchelmans - J. Vergote (edd.), Woordenboek der Oudheid, Roermond, 1965.