Sadrach, Mesach en Abednego

(Doorverwezen vanaf Azarja (Abednego))

Sadrach, Mesach en Abednego zijn de Babylonische namen van drie Joodse jongeren die voorkomen in het boek Daniël in de Hebreeuwse Bijbel. Volgens dit verhaal waren zij van hoge afkomst en werden zij tijdens de Babylonische ballingschap in opdracht van de Babylonische koning Nebukadnezar samen met Daniël opgeleid "in de geschriften en taal van de Chaldeeën" (Daniël 1:3-4).

Sadrach, Mesach en Abednego in de brandende oven. (T'oros Ṙoslin, Mashtots, 1266)

Ze kregen Babylonische namen van de hoofdeunuch (Daniël 1:6-7):

Babylonische naam Betekenis Oorspronkelijke,
Joodse naam
Betekenis
Sadrach Bevel van Aku (maangod) Chananja JHWH is genadig
Mesach Wie is als Aku (maangod) Misaël Wie is als God (?)
Abednego Knecht van Nego of Naboe
(Chaldeeuws)
Azarja JHWH is mijn helper

Sadrach, Mesach en Abednego worden in de Bijbel steeds bij hun Babylonische namen genoemd, terwijl Daniël meestal met zijn Judese naam wordt aangeduid en niet met zijn Babylonische naam Beltesassar.

De brandende vuuroven

bewerken

Het drietal weigerde het gouden beeld te aanbidden dat koning Nebukadnezar had opgericht. De koning gaf hen nog een kans om zich te bedenken, maar toen ze bleven weigeren, werden ze in de brandende vuuroven geworpen. Ze werden door een engel uit het vuur gered (Daniël 3:1–30).

Het gebed van Azarja is een toevoeging bij het verhaal over de brandende vuuroven, een van de verhalen die niet in de Hebreeuwse tekst zijn opgenomen maar wel in de Septuagint zijn overgeleverd. Het wordt meestal geplaatst tussen Daniël 3:23 en 24.[1] Het is het gebed dat Azarja gebeden zou hebben terwijl hij met de twee andere veroordeelden in de vlammen liep.

Zie de categorie Fiery furnace van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.