Alcibiades II

werk van Plato
Plato
Dit artikel is een deel van de serie over:
de dialogen van Plato
Vroege periode:
Apologie van Socrates · Charmides
Protagoras · Euthyphro
Ion · Crito · Alcibiades I
Hippias Major · Hippias Minor
Laches · Lysis · Euthydemus
Middenperiode:
Cratylus · Gorgias
Menexenus · Meno
Phaedo · Symposium
Staat · Phaedrus
Late periode:
Parmenides · Theaetetus
Timaeus · Critias
Sofist · Staatsman
Philebus · Wetten
Betwiste geschriften:
Clitophon · Epinomis
Brieven · Hipparchus
Minos · Theages
Alcibiades II · Minnaars
Niet geschreven:
Hermocrates · Ongeschreven leer

De Alcibiades II is een op naam van Plato overgeleverde dialoog, die tot onderwerp het gebed heeft. Vrijwel unaniem gaat men er tegenwoordig van uit dat Plato niet de auteur is van dit werk[1].

Deelnemers aan het gesprek

bewerken

Er zijn slechts twee sprekers: Socrates en Alcibiades

Socrates ontmoet Alcibiades op het moment dat deze gaat bidden. Er ontspint zich een gesprek waarin Socrates benadrukt dat men goed moet nadenken over hetgeen van men van de goden wil vragen. Veelal vraagt men dingen die later tot ongeluk blijken te leiden. Socrates noemt het voorbeeld van Oedipus, die gebeden zou hebben dat zijn kinderen zijn erfenis met het zwaard in de hand zouden verdelen[2]. Alcibiades antwoordt hierop dat Oedipus buiten zinnen was, en niet als normaal voorbeeld mag dienen. Dan gaat het gesprek over op het verschil tussen wijzen en dwazen[3]. Voor hen die niet weten wat goed (voor zichzelf) is geldt dat ze soms maar beter bepaalde zaken niet kunnen weten. Stel dat Alcibiades Pericles zou willen doden, dan zou het beter zijn als hij op het betreffende moment Pericles niet zou (her)kennen[4]. Hoe dan ook, Alcibiades doet er maar beter aan zijn gebed uit te stellen totdat hij weet wat en hoe hij moet bidden.

bewerken
 
Jean-Baptiste Regnault (1791): Socrates ontrukt Alcibiades aan de armen van de Wellust.