Brabants constitutionalisme

Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Karmakolle (overleg | bijdragen) op 16 nov 2020 om 03:14. (→‎Geschiedenis)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Mee bezig Mee bezig
Aan dit artikel of deze sectie wordt de komende uren of dagen nog druk gewerkt.
Klik op geschiedenis voor de laatste ontwikkelingen.

Brabant kende een vroege en sterke constitutionele traditie die de rechten van het land tegenover de hertog op schrift stelde. Gebruikmakend van geldnood en momenten van dynastieke onzekerheid wisten de Brabanders rechten af te dwingen die grenzen stelden aan de vorstelijke macht en hen inspraak gaven in het beleid. Dit werd vastgelegd in charters als de Keure van Kortenberg (1312) en de Blijde Inkomst (1356). Ze bekwamen medezeggenschap via een standenvertegenwoordiging en een weerstandsrecht om zich te verdedigen tegen schendingen van de als contractueel geconcipieerde verhouding met de landsheer. De oude constituties werden definitief afgeschaft in de Franse Tijd aan het einde van de 18e eeuw, toen de Belgische departementen onder de Franse grondwet en het Franse parlement kwamen.

Geschiedenis

Omdat hertog Hendrik II in 1248 een vroege dood voelde naderen en hij zich niet zeker wist dat de opvolging door zijn jonge zoon zou worden aanvaard, maakte hij een politiek testament waarin hij zijn onderdanen rechtszekerheid en billijke rechtspraak toezegde.[1] We mogen aannemen dat dit zaken waren waarover onvrede heerste en waarover de steden hem hadden benaderd.[2] Hij beloofde dat iedereen zou worden behandeld "volgens recht en vonnis" door de geëigende rechters, stelde fiscale verlichting in het vooruitzicht en beperkte de bevoegdheden van zijn ambtenaren. Hendrik III de Zachtmoedige, die daardoor vlot aan de macht kwam, volgde op dertigjarige leeftijd het voorbeeld van zijn vader toen ook hij de dood in zicht had.[3] Zijn testament van 1261 bevatte toezeggingen in de lijn van die van dertien jaar eerder.[4] Geen beden zouden worden gevraagd tenzij in de vier klassieke gevallen. Toch was het lot van Brabant onzeker doordat de minderjarige troonopvolger Hendrik lichamelijk en geestelijk onbekwaam was. Onder impuls van Leuven en Brussel vormden de steden door bilaterale akkoorden een stedenbond om de territoriale integriteit van het hertogdom te verdedigen.[5] In een vergadering van abten, edelen en steden erkenden ze hertogin Aleidis van Bourgondië als regentes, en enige tijd later zorgden ze ervoor dat de tweede zoon Jan in 1267 het hertogdom kon overnemen.

Een volgende stap vond plaats in de jaren 1290-1293. Onder meer door zijn expansiepolitiek, die succes had opgeleverd in de Slag bij Woeringen, kwam hertog Jan I van Brabant in geldnood. Buitenlandse schuldeisers begonnen hun vorderingen op de handelaars uit Brabant te verhalen en namen hun waar in beslag. Weer vormden de steden een bond om de hertog verenigd tegemoet te treden. In ruil voor het goedkeuren van uitzonderlijke beden waarmee hij zijn schulden kon aanzuiveren, verleende de hertog een hele reeks charters met uitgebreide rechten. Dit gebeurde voor iedere stad afzonderlijk,[6] maar in teksten die telkens zeer gelijkluidend waren.[7] Ook de abdijen en kloosters droegen bij, in ruil waarvoor de geestelijkheid een algemeen privilege kreeg dat hen voor acht jaar vrijstelde van uitzonderlijke beden. De Brabantse adel stemde toe in een vermogensbelasting van 5%, te betalen door alle eigenaars van een heerlijkheid, behalve de ridders en schildknapen. In een charter van 24 maart 1293 garandeerde de hertog hen dat een dergelijke bede zich niet zou herhalen.[8] Het slotartikel bepaalde dat zijn leenmannen bij niet-naleving hem of zijn opvolgers alle dienst mochten weigeren, zowel militaire bijstand als het spreken van recht. Deze passieve weerstand in de vorm van legitieme ongehoorzaamheid kaderde binnen het feodale recht en kreeg hier voor het eerst in Brabant schriftelijk vorm, wat toelaat een orale ontwikkeling voordien te veronderstellen.[9] De clausule ging echter nog verder door ook de rechters en bestuurders van de steden te laten delen in de dienstweigering wanneer de hertogelijke eed tegenover de adel niet zou worden gerespecteerd.[10] Dit fundamentele recht werd voor het eerst in de Europese geschiedenis zo breed toegekend,[11] maar de context bleef wel feodaal. Ook werden de standen nog gescheiden benaderd.

Opnieuw was het vrees voor dynastieke discontinuïteit die hertog Jan II er in 1312 toe bracht een grote stap te zetten in de Brabantse constitutie. Voor hij naar Parijs vertrok voor een niersteenoperatie, hechtte hij zijn zegel aan de Keure van Kortenberg. Na onderhandeling met de steden en in mindere mate de edelen, was een echt landcharter tot stand gekomen dat zich richtte tot de twee wereldlijke standen (de geestelijkheid genoot eigen privileges), met inbegrip van "onze goede lieden van de steden, kleine en grote". Elders gaat het over "onze lieden, rijke en arme". Dit charter, dat de bestaande rechten bevestigde en uitbreidde, was niet meer in het Latijn maar in het Nederlands gesteld. Op institutioneel vlak werd geïnnoveerd door de Raad van Kortenberg in te stellen, een veertienkoppig toezichtsorgaan dat zou oordelen over schendingen van het charter. De weerstandsclausule was ruimer dan in 1293 en stelde zonder omwegen dat geen dienst, hulp of onderdanigheid verschuldigd was tot een vastgestelde schending zou zijn hersteld. Daarmee werd dit fundamentele recht definitief uit de feodale context gelicht.[12]

Deze toegevingen konden niet voorkomen dat Brabant in een precaire positie kwam toen de hertog aan de gevolgen van zijn operatie overleed. De buitenlandse schuldeisers roerden zich en de steden waren ontevreden over de adellijke regenten die het bestuur waarnamen voor de minderjarige Jan III. Een nieuw verbond van de zeven goede steden wist in ruil voor financiële toezeggingen het regentschap naar zich toe te trekken. Het bestuur van hun vertegenwoordigers, aangevuld met twee edellieden uit de hertogelijke raad, duurde van 1314 tot 1320. Bij hun aantreden in 1314 werden twee nieuwe regelingen getroffen: het Waals Charter bevatte tijdelijke maatregelen met het oog op schuldsanering, het Vlaams Charter voerde meer permanente vernieuwingen in, onder meer door de steden controle te geven over de muntslag. Ook mochten meiers en houtvesters niet meer voor het leven worden benoemd. Net als het Charter van Kortenberg richtten deze akten zich tot alle onderdanen, met uitzondering van de geestelijke stand.

Hoewel de Raad van Kortenberg nog een tweetal decennia dode letter bleef, ontplooiden de standen een grote activiteit. Informeel en binnen de Staten van Brabant kwamen ze geregeld bijeen over kwesties als monetair beleid, fiscaliteit, rechtszaken, enz. Vooral de vier hoofdsteden waren de motor achter dit overleg, dat in de regeerperiode van Jan III gemiddeld veertien keer per jaar plaatsvond. Ze waren dan ook klaar om te reageren toen de Honderdjarige Oorlog uitbrak tussen Engeland en Frankrijk. Onder impuls van de steden werden verdragen afgesloten met de naburige gewesten om de onderlinge vrede en de economische belangen te beschermen. Het Brabants-Vlaams verdrag van 1339 was een Engelsgezinde militair-economische unie die werd uitgevaardigd door de hertog en de graaf. Het had een constitutionele draagwijdte, zoals blijkt uit de weerstandsclausule en uit de bepaling die oorlogsverklaringen afhankelijk stelde van overleg met de steden. Het Brabants-Luiks verdrag van 1347 werd enkel gesloten tussen de vier grote steden.

Een nieuwe stedenbond zag het licht in 1355: 44 steden uit Brabant, Limburg en de Landen van Overmaas wensten zich voor te bereiden op de opvolging van hun hertog Jan III, die drie dochters met ambitieuze echtgenoten naliet. De steden wensten het behoud van de territoriale integriteit en van hun rechten, zonder zich uit te spreken wie van de dochters ze als opvolger zagen. De Staten stelden een eisenbundel van 36 artikels op, die na zware onderhandelingen werd aanvaard door de oudste dochter Johanna van Brabant en haar echtgenoot Wenceslas van Luxemburg. Ze legden in 1356 de eed af op dit inhuldigingscharter, dat bekend raakte als de Blijde Inkomst. Onder meer de oorlogspolitiek werd onderworpen aan het consent van de Staten. Behalve misschien de Engelsen had geen enkel Europees volk zo'n verregaande constitutie op schrift weten te bekomen. Het landcharter richtte zich zonder onderscheid van stand tot onse goede liede van onsen lande van Brabant.

Deze verworvenheid werd nog hetzelfde jaar teniet gedaan door het militaire succes van de Vlaamse graaf Lodewijk van Male, die op grond van de aanspraken van zijn echtgenote Margaretha van Brabant - de zus van Johanna - het hertogdom binnenviel. Brussel en Leuven werden bezet en toonden zich bereid Lodewijk in te zweren als hertog. Johanna en Wenceslas wisten dit uiteindelijk toch te verhinderen. Door de Vrede van Aat verloor Brabant weliswaar het markgraafschap Antwerpen en de heerlijkheid Mechelen aan de Vlaamse graaf, maar ze behielden hun hertogdom. Door de eedbreuk van de steden verloor de Blijde Inkomst evenwel haar rechtsgeldigheid. De Brabanders vielen terug op de charters van 1312-1314. Ook na die tegenslag behielden de standen grote invloed tijdens het lange leven van hertogin Johanna, en na de dood van Wenceslas in 1383 werd hun macht nog directer.

Het overlijden van Johanna in 1406 leidde opnieuw tot getouwtrek over de Brabantse opvolging. De Bourgondiër Filips de Stoute had dit moment lang voorbereid. De Brabanders wilden niet in zee met zijn oudste zoon Jan zonder Vrees, die teveel andere belangen had, maar diens jongere broer Antoon hadden ze aanvaard als ruwaard. Om Antoon ook als hertog te huldigen, haalden de Brabanders de Blijde Inkomst vanonder het stof. Na enige onderhandelde aanpassingen legde hij in 1406 de eed af op deze constitutie. De traditie van inhuldigingscharters zou standhouden tot het einde van het hertogdom Brabant in 1795. Tot 1549 werden deze "politieke contracten" met elke nieuwe vorst heronderhandeld.

De dood van hertog Antoon op het slagveld van Azincourt bracht in 1415 alweer een minderjarige op de troon in de persoon van Jan IV. De Staten van Brabant hadden onmiddellijk een verbond gesloten met Limburg en Overmaas om de overgang te regelen. De zeven goede steden benoemden ook een elfkoppige raad die twee jaar lang het bewind uitoefende. Op zijn veertiende nam Jan IV het hertogambt op, maar door zijn politieke desinteresse lag de eigenlijke macht bij zijn raadslieden. Jan zonder Vrees probeerde een Bourgondisch machtsblok te creëren door een huwelijk tussen Jan IV en Jacoba van Beieren, maar vanuit Luik aasde ook haar oom Jan van Beieren op Brabant. Ondertussen werd het land slecht bestuurd en beriepen de steden en baronnen zich in 1418 op de weerstandsformule in de Blijde Inkomst om hun dienstbaarheid op te zeggen. Ze stelden Jans jongere broer Filips van Saint-Pol aan tot ruwaard en bekwamen van hem in 1421 het Privilege van de Ruwaard. Deze uitzonderlijke actie werd verantwoord door ze voor te stellen als een oud recht en door zonder omwegen de schuldigen te noemen. Daarop toonde de hertog, die Brussel was moeten ontvluchten, zich heel wat inschikkelijker. Om terug aan de macht te komen verleende hij in 1422 het Nieuw Regiment, waarin hij de legitimiteit en de daden van zijn broer erkende en het weerstandsrecht uitbreidde. Jan IV stierf uiteindelijk kinderloos en werd in 1427 rimpelloos opgevolgd door zijn broer Filips van Saint-Pol, die toch een ingrijpend herziene Blijde Inkomst moest aanvaarden. Tegenover 1406 werden elementen uit het Nieuw Regiment geïncorporeerd en ook een nauwere betrokkenheid van de Staten van Brabant bij het landsbestuur. Hij was de eerste die tegenover de drie standen zwoer.

Wanneer drie jaar later ook Filips van Saint-Pol jong en zonder nageslacht stierf, waren er een tiental pretendenten voor de Brabantse troon. De Staten gaven hun steun aan Filips de Goede, die uitstekend zijn contacten had verzorgd. Hij was dan ook degene die in 1430 werd ingezworen, op een Blijde Inkomst die grondig was heronderhandeld. De nieuwe hertog had bepaalde toegevingen gedaan aan de Staten, maar ook inperkingen bekomen. Nog hetzelfde jaar verleende hij een eerste toebrief om het charter aan te passen. Nieuwe toebrieven volgden bij het toezeggen van beden in 1451 en 1457. De Bourgondische hertogen hadden meer financiële slagkracht en waren niet meer louter op Brabant gericht, hoewel Filips de Goede Brussel tot zijn prinselijke stad had gekozen. De laatste regeringsjaren van Filips waren ook niet van controverse gespeend. Bij zijn dood in 1467 was er in de steden veel steun voor opvolging door de minder machtige Jan van Nevers, hoewel Karel de Stoute al twee jaar voordien was erkend. De edelen en prelaten gingen hier echter niet in mee. Door de Bourgondische centraliseringspolitiek kwamen veel ambten beschikbaar voor de adel, die aan invloed wonnen ten koste van de steden. Dit zou zich ook doorzetten onder Karel de Stoute, die het pleit dus won. De Blijde Inkomst waarop hij de eed aflegde, stemde in grote mate overeen met die van 1430, aangevuld met de toebrieven. Er heerste enige onvrede omdat hij geen nieuwe verzuchtingen inwilligde.

Dit werd ruimschoots goedgemaakt door het Algemeen Privilege dat zijn opvolger Maria van Bourgondië in 1477 toestond. Met zijn 109 artikelen was het haast dubbel zo lang als langste Blijde Inkomst. Later dat jaar schonk ze de Brabantse geestelijkheid het Privilege van de Prelaten, dat de verschuldigde karweien en de hertogelijke gasterij- en meuterechten inperkte en vrijstelling verleende van alle expectanties, commenden en pensioenen.

Tijdens de Brabantse Revolutie in 1789 verklaarden de opstandelingen keizer Jozef II vervallen van zijn hertogsambt op grond van de weerstandsclausule in de Blijde Inkomst. Ze stelden dat hij meineed had gepleegd door de rechten van die constitutie te schenden, en riepen de onafhankelijkheid uit.

Invloed buiten Brabant

Vooral het Brabantse weerstandsrecht Stein verdrag 1339 1477: Vlaanderen, niet Henegouwen en Holland verdrag Anjou 1580

Constitutionele teksten

  • 1248: testament van Hendrik II van Brabant (22 januari)
  • 1261: testament van Hendrik III van Brabant (26 februari)
  • 1293: charters voor de adel (24 maart), de geestelijkheid en de steden
  • 1312: Charter van Kortenberg
  • 1314: Vlaams Charter en Waals Charter (12 juli)
  • 1332: confirmatie van het Charter van Kortenberg door hertog Jan III (buitenlandse militaire dreiging)
  • 1339: Brabants-Vlaams verdrag
  • 1356: Blijde Inkomst van Johanna en Wenceslas
  • 1372: tweede confirmatie van het Charter van Kortenberg
  • 1406: Blijde Inkomst van Antoon van Bourgondië (19 december)
  • 1415: confirmatie van de Blijde Inkomst door Jan IV
  • 1421: Privilege van de Ruwaard
  • 1422: Nieuw Regiment
  • 1427: Blijde Inkomst van Filips van Sint-Pol
  • 1428: hertogelijke macht ondergeschikt aan hertogelijke raadsleden (2 juni)
  • 1430: Blijde Inkomst van Filips de Goede
  • 1451: tweede toebrief (ordonnantie van 13 september)
  • 1457: derde toebrief
  • 1467: Blijde Inkomst van Karel de Stoute
  • 1477: Algemeen Privilege (11 februari) en Privilege van de Prelaten (29 mei)
  • 1494: Blijde Inkomst van Filips de Schone
  • 1497: toebrief van Filips de Schone
  • 1515: Blijde Inkomst van Karel V
  • 1549: Blijde Inkomst van Filips II van Spanje

Hierna werd de tekst van de Blijde Inkomst niet meer gewijzigd. De volgende hertogen, tot en met keizer Frans II in 1794, legden allemaal de eed af op dezelfde constitutie als Filips II.

Literatuur

  • Wim Blockmans en Raymond van Uytven, Constitutions and their Application in the Netherlands during the Middle Ages, in: Revue belge de philologie et d'histoire, 1969, nr. 2, p. 399-424
  • Valerie Vrancken, De Blijde Inkomsten van de Brabantse hertogen. Macht, opstand en privileges in de vijftiende eeuw, 2018. ISBN 9789057187155
  • Ben Eersels, Jelle Haemers en Marie Van Eeckenrode, "Quelle "constitution" pour quel pays? Étude comparative de l'histoire constitutionnelle de la Flandre, du Hainaut et du Brabant au bas Moyen Âge", in: La Paix de Fexhe (1316) et les révoltes à Liège et dans les Pays-Bas méridionaux, ed. Christophe Masson et Bruno Demoulin, 2018, p. 113-129

Voetnoten

  1. G. Boland en E. Lousse, "Le testament d'Henri II, duc de Brabant", in: Revue historique du droit français et étranger, 1939, XVIII, p. 348-387
  2. Wim Blockmans, Medezeggenschap. Politieke participatie in Europa vóór 1800, 2020, p. 107
  3. Mina Martens, A propos des testaments d'Henri II (22 janvier 1248) et d'Henri III (26 février 1261), ducs de Brabant, in: Revue belge de Philologie et d'Histoire, 1944, p. 289-294
  4. G. Boland, "Le testament d'Henri III, duc de Brabant", in: Revue d'Histoire Ecclésiastique, 1942, XXXVIII, p. 59-96
  5. G. Boland, Les deux versions du pacte d'alliance des villes brabançonnes de 1261-1262, in: Revue belge de Philologie et d'Histoire, 1944, p. 281-289
  6. Er zijn oorkonden bewaard van 1291 tot 1293 voor een tiental steden.
  7. Raymond van Uytven, Standenprivilegies en -beden in Brabant onder Jan I (1290-1293), in: Revue belge de Philologie et d'Histoire, 1966, nr. 2, p. 413-456
  8. Afgedrukt in H.P.H. Camps, Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, vol. I, 1979, p. 594-597
  9. Robert Stein, "74 Woorden die het verschil maken. Over de ontwikkeling van het Brabantse recht van weerstand", in: Noordbrabants historisch jaarboek, 2012, p. 51
  10. Dit richtte zich tot de rechters, gezworenen, schepenen, dekens, baljuws enz. van de "goede steden" Leuven, Brussel, Antwerpen, 's Hertogenbosch, Tienen, Nijvel, Zoutleeuw, Geldenaken "en alle andere".
  11. Wim Blockmans, Medezeggenschap. Politieke participatie in Europa vóór 1800, 2020, p. 108
  12. Robert Stein, "74 Woorden die het verschil maken. Over de ontwikkeling van het Brabantse recht van weerstand", in: Noordbrabants historisch jaarboek, 2012, p. 51