Stelling van Taylor

benadering van een functie door een afgekapte machtreeks

De stelling van Taylor, in 1715 geformuleerd door Brook Taylor, geeft aan hoe we een functie in de omgeving van een punt door middel van een taylorreeks kunnen benaderen. De coëfficiënten van de taylorreeks worden uit de eerste en de hogere afgeleiden van in bepaald.

Als een functie voldoende vaak differentieerbaar is in een omgeving van kan de functiewaarde in een punt uit die omgeving door de taylorreeks worden benaderd:

en zo verder:

Deze laatste som heet de taylorreeks of de taylorontwikkeling van in . Het verschil tussen en de benaderende taylorreeks heet de restterm. De stelling van Taylor doet een uitspraak over de nauwkeurigheid van de benadering, door een schatting te geven van de restterm.

De stelling is er in verschillende versies, met meer of minder aangescherpte voorwaarden en onderscheiden vormen van de restterm.

Stelling bewerken

De stelling is de volgende. Gegeven de functie   in het punt  , die   keer kan worden gedifferentieerd. Dan is er een functie   zodanig dat

 

en

 

Deze vorm van de restterm wordt de Peano-vorm genoemd.

Onder sterkere regulariteitsvoorwaarden zijn er andere vormen van de stelling met meer expliciete uitdrukkingen voor de restterm. Een daarvan is de volgende.

Als   een   keer continu differentieerbare functie is, dat wil zeggen differentieerbaar met continue afgeleide, op het interval  , is er voor elke   een getal   tussen   en  , zodanig dat

 

De stelling kan ook zo worden geformuleerd dat bij elk getal   een getal   bestaat, zodat de restterm van de volgende algemene vorm is, de restterm van Schlömilch:

 .

Voor   is dit de restterm van Cauchy:

 

Voor   is dit de in de stelling genoemde restterm van Lagrange.

Bewijs bewerken

De stelling berust op toepassing van de middelwaardestelling op de restterm:

 

Voorbeelden bewerken

  • In sommige gevallen, en zeker in praktische berekeningen, bestaat een benadering van een functiewaarde uit een eindig aantal benaderingen als boven. Als de functie   voldoende vaak differentieerbaar is, geldt:
 
waarin men   zo kan kiezen dat de restterm voldoende klein is.
  • Een benadering van   wordt verkregen door in de bovenstaande formule   te stellen en te gebruiken dat de afgeleiden van   gelijk zijn aan zichzelf, dus voor   steeds gelijk zijn aan 1:
 
  • Niet bij elke functie lukt zo'n benadering; van bijvoorbeeld de functie
  voor   en  
zijn alle afgeleiden nul voor  . De functiewaarde zit geheel in de restterm, wat de stelling voor deze functie onbruikbaar maakt.