Bezit (Nederlands recht): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Rene Pijlman (overleg | bijdragen)
k Linkje marketing
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 18:
Bezit is in principe de absolute macht hebben over iets. Hieraan kleven echter praktische bezwaren. Stel dat je alleen op de wereld leeft (of denkt te leven). Je kunt dan zeggen: De hele wereld is van mij! Je kunt de hele wereld blijven overtrekken en niemand zal je waar dan ook tegenspreken, maar waarschijnlijk hou je er snel genoeg mee op, want de situatie is nogal absurd. Stel nu dat er nog een paar mensen blijken te leven en je komt om de tien jaar een ander mens tegen, die ook beweert dat de hele wereld van hem is. Nog steeds een nogal absurde situatie. Je zou hem kunnen doodslaan of hij jou, maar dat maakt de situatie er niet veel zinniger op.
 
Kortom, bezit is alleen zinnig wanneer de verzameling van mogelijke bezittingen beperkt is en dat men het kan (en moet verdedigen). Wanneer niemand ooit ook aanspraak maakt op iemands bezittingen, dan is het begrip bezit nogal irrelevant. Ook wanneer men in een groep leeft en zomaar een halve kilometer verder trekken, waar men dan vervolgens een gelijkwaardig stuk land kan claimen dan doet het begrip bezit er weinig toe. Bezit wordt pas van belang, wanneer het om een schaars en redelijk uniek goed gaat. Vanaf dat moment (en dat tijdstip onstaatontstaat geleidelijk) wordt het van belang dat ieder van belang zijnde goed van iemand of van een groep is. Men moet bijvoorbeeld kunnen investeren in dat bezit bijvoorbeeld door zaden in de grond te stoppen met een bepaalde zekerheid dat men later ook de vruchten ervan kunt oogsten (of een behoorlijk deel ervan). In de meest primitieve situatie zul men zelf het bezit moeten kunnen verdedigen, maar het is slimmer om samen met een stel naburige bezitters af te spreken dat men elkaars bezit respekteert en dat men elkaar zal helpen wanneer iemand ook maar van een van hen het bezit probeert af te pakken. Het gebied van samenwerkende boeren zal steeds groter worden en na verloop van tijd zal er arbeidsspecialisatie optreden waarbij sommigen boer blijven en anderen zich continu bezighouden met de verdediging. Een leger ontstaat. Na wat tussenliggende stadia komen we dan op een moderne overheid uit.
 
Een punt dat vaak vergeten wordt (bijvoorbeeld in een stelling als 'bezit is diefstal') is het punt dat hierboven al even aangestipt wordt, namelijk over het investeren in bezit. De totale hoeveelheid bezit is niet constant maar kan toenemen door investeringen. Wanneer iemand een stuk bos heeft, dan kan die daar niet zo veel mee. Er groeit weinig eetbaars in een bos. Hij kan af en toe een konijn schieten en wellicht dat er wat bessen of paddestoelen groeien, maar wanneer hij bereid bent om alle bomen om te hakken dan pas kan hij de grond geschikt maken voor landbouw en dan kan er veel meer per jaar op verbouwd worden. Wanneer men er dan ook nog regelmatig mest op verspreid en wisselbouw toepast en irrigatie en/of een watervoorziening aanlegt en er bijvoorbeeld een voorraadschuur op bouwt dan wordt het stuk land steeds meer waard. Stel dat zo'n stuk land 10 keer zo veel waard is als het oorspronkelijke stuk bosland waard is. Heeft hij dan 10 keer zo veel gestolen? Dat lijkt me geen logische gevolgtrekking aangezien hij 9/10 van zijn bezit door harde arbeid zelf gecreeerd heeft.