Piet Roozenburg: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Svdmolen (overleg | bijdragen)
k beg
een biografie uit het in 2005 nog te verschijnen boek over Piet Roozenburg.
Regel 4:
 
{{beg}}
 
 
==================================================================================
 
Piet Roozenburg, wie was hij eigenlijk?
 
Door Leo Springer
 
 
Mijn vroegste herinnering aan Piet Roozenburg gaat terug tot de naoorlogse jaren.
In die periode frequenteerde namelijk zo ongeveer de complete wereldtop dammers van die tijd mijn ouderlijk huis.
Bij damtoernooien was ons huis gelijk een hotel, er logeerden een aantal voornamelijk buitenlandse spelers bij ons zoals George Post (de vliegenier uit Algiers), Li Tchuan King (de toen in Frankrijk wonende Chinese speler), Marcel Bonnard (de voormalig burgemeester van Lyon) Abel Verse (de bankdirecteur uit Parijs) en later spelers als Baba Sy, George Mostovoy, Raymond st.Fort, Iser Koeperman enz.
Het dambord stond constant paraat en er werd lustig op los geanalyseerd en gespeeld, want iedereen wilde wel graag tegen mijn vader spelen en vooral zijn analytische verhalen tot zich laten doordringen.
Ook vergaderingen en besprekingen waren niet van de lucht.
 
Het zou hier te ver voeren om zelfs maar een kleine bloemlezing van Nederlandse namen weer te geven, maar één van die spelers was de toen 20 jarige Piet., in die dagen een buitengewoon veelbelovend damtalent, waarvan iedereen overtuigd was dat hij nog wel een keer wereldkampioen zou worden. Hoe overtuigend heeft hij later aan die verwachtingen voldaan!
 
Maar Piet was toen ook al de man met briljante ideeën op organisatorisch gebied en zag onmiddellijk de grote waarde in van een idee van mijn vader, om - naast de Nederlandse dambond – met een select groepje mensen gesponsorde toernooien te organiseren. Er bestond toen nog geen werelddambond, met een toernooikalender, waardoor er te weinig aansprekende toernooien werden georganiseerd.
Aldus werd besloten en in een vergadering ten huize Springer werd toen DAMAS opgericht, een Genootschap met als doelstelling het bevorderen van de damsport in het algemeen.
Ongetwijfeld mis ik enkele namen, maar de mensen van het eerste uur, welke ik mij herinner, waren: Piet Roozenburg, Cees Keller, Herman de Jongh, Geert van Dijk, George van Dam, Wieger Hoekstra, Baris Dukel, Freek Gordijn, Dr. Klaas Venema, Philip Ham, Jan de Kluyver en Ben Springer.
Als resultante volgden er toen een aantal toernooien, die later een prominente naam in de historie van het dammen zouden veroveren, zoals het Lucas Bols toernooi, het 7 Provinciën toernooi en later het WK 1956, gesponsord door het Haagse dagblad het Vaderland en aldaar ook verspeeld.
De motoren hierachter waren voornamelijk mijn vader (als voorzitter en organisator) en Piet (als vice-voorzitter).
 
Als gevolg van het feit dat ik het ouderlijk huis verliet en volledig door mijn werkzaamheden werd opgeslokt, viel er een jarenlange stilte in mijn contacten met Piet, die inmiddels naar het Oosten van het land (Haaksbergen ) was verhuisd.
Totdat ik in 1980 ook besloot het toen al propvolle, drukke Westen te verruilen voor het rustiger Oosten (Enschede).
Ik woonde er koud een paar dagen, of de telefoon ging en Piet (die inmiddels verhuisd was naar Losser, een plaatsje in de schaduw van Enschede) zich aan de lijn meldde, met de mededeling dat hij me zou komen ophalen om naar zijn damclub Twente’s Eerste te gaan. Tegensputteren in de trant van: “Piet, ik wil hier eerst eens even op adem komen en zeker niet weer volop er tegenaan gaan” was volkomen zinloos, aangezien Piet een kwartier later voor de deur stond!
Aldus reden we naar Hengelo en kwamen tot mijn grote verbazing in de kantine van een noodgebouwtje van de Gemeente Hengelo terecht, alwaar tot mijn niet mindere verwondering vijf man zaten.
Op mijn schuchtere vraag: “Piet, waar is de rest van het roemrijke Twente’s Eerste?” antwoordde Piet bijna net zo timide: “Ja, euhh…. Dit is het wel zo een beetje!”
Kortom, we gingen zitten en spraken over de toekomst van de damclub, en hebben toen een driejaren plan opgezet om de vereniging weer tot leven te krijgen.
Reeds na twee jaar waren alle werksporen voltooid en was de vereniging weer een bloeiende club, van zo’n 60 leden en een jeugdgroep van 30 leden.
Ook was de club weer terug op het niveau waar het aan zijn stand verplicht was: de Ereklasse, waarin we een korte tijd later landskampioen werden.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Vanaf die tijd is onze vriendschap naar een hoogtepunt gegroeid, waarin we heel wat gebrainstormd hebben op alle organisatorische terreinen en toen Piet tot voorzitter van de FMJD werd geroepen, hebben we ook daar onze schouders gezamenlijk onder gezet en werden alle ins en outs grondig doorgenomen en plannen van aanpak voorgekookt
 
Inmiddels was het mij duidelijk geworden dat de damwereld tegen Piet aankeek als een ondoorgrondelijk mens, waar weinigen echt hoogte van konden krijgen.
Dit verbaasde mij nogal, daar ik Piet als een zeer aimabel persoon kende
Uiteraard heb ik ook daarover gesprekken met hem gevoerd, om de reden daarvan te ontdekken, maar daar wist hij me ook geen klip en klaar antwoord op te geven.
 
Vervolgens ben ik bij me zelf te rade gegaan en dat leidde tot de conclusie vanuit onze gesprekken, dat Piet weliswaar beschikte over een zeer snelle geest, maar met het verwoorden van zijn gedachten minder duidelijk bleef, enerzijds uit piëteit om anderen niet te kwetsen en anderzijds om nooit het achterste van zijn tong te laten zien. Men zou hem een introvert mens kunnen noemen. Maar één ding is zeker: bij alles wat hij deed en dacht was er voor hem slechts één uitgangspunt: het bevorderen van het dammen.
Dit moge vooral ook worden onderschreven met de door hem samengestelde LOI cursus, die in de loop der jaren uitgroeide tot een must voor elke zichzelf respecterende topdammer!
 
Dit alles neemt echter niet weg dat hij in allerlei opzichten door niet begrijpenden werd tegengewerkt bij alles wat hij met de beste bedoelingen aanpakte.
En als logisch uitvloeisel hiervan werd hij nog meer gesloten in zijn damcontacten.
Ik durf te stellen dat een en ander tot een enorme vertraging voor de ontwikkeling van het dammen heeft geleid, louter ingegeven door rancuneuze gedachten.
 
Zo ontstond er bijvoorbeeld ook een enorme tweespalt tussen de twee bonden: KNDB en FMJD.
Zonder persoonlijk te worden was het uitgangspunt van de KNDB: Alles waar Roozenburg achterstond moeten we negeren!
Voorbeeld: Op zeker moment hadden we KNDB en FMJD onder één dak gehuisvest, een op zich logische formule die perfect werkte, aangezien er een zeer nauwe samenwerking tussen de beide bonden tot stand was gekomen in Dordrecht.
Het pand aan de Dolhuisstraat bevatte drie verdiepingen, waarin het KNDB bureau op de eerste verdieping was gehuisvest en de FMJD op de derde. Het tussenliggende gedeelte stond nog leeg. Piet benaderde me hierover en na enig brainstormen kwamen we tot het besluit om die verdieping als Denksportcentrum in te richten, analoog aan het Denksportcentrum, dat ik in Hengelo had opgezet. Toen het eenmaal was gerealiseerd zag het geheel er uiterst inviterend uit!
Om er bekendheid aan te geven organiseerden we een denksportweek, waarbij dam-, schaak- en bridgetoernooien werden gehouden. De opening van de week zou worden verricht door de toenmalige burgemeester Noorman van Dordrecht, maar toen hij arriveerde in gezelschap van een wethouder deed hij de ontboezeming dat hij eigenlijk het liefst met bridge zou hebben meegedaan. Waarop ik hem voorstelde de wethouder de opening te laten doen en plaats te nemen aan een bridgetafel, een voorstel waarop hij maar al te graag inging!
De denksportweek werd een enorm succes, met deelnemers uit heel Nederland.
Het DCD (Denksport Centrum Dordrecht) leende zich uitstekend voor het houden van toernooien, vergaderingen en bondstrainingen.
Echter direct daarna wist de KNDB te melden dat het Denksportcentrum moest verdwijnen, daar het een zinloze kostenpost was.
En zo ging ook dat initiatief ter ziele!
 
Tevens hadden we een ideale vormgeving gevonden om de FMJD gesubsidieerd te krijgen, ondanks het feit dat een Internationale bond nooit voor overheidssubsidie in aanmerking kwam.
Na een drieweg overleg met het toenmalige Ministerie van WVC (Welvaart, Volksgezondheid en Cultuur) werd besloten dat KNDB de subsidie voor FMJD zou ontvangen, om die vervolgens door te sluizen naar de FMJD.
Een constructie die jarenlang goed ging, totdat KNDB weigerachtig werd om de gelden werkelijk door te sluizen, ook al doordat de KNDB op dat moment zelf in financiële problemen verkeerde en meende dat geld wel zelf te kunnen gebruiken.
 
 
 
 
 
 
 
Als bemiddelaar voor de beide bonden heb ik toen legio gesprekken aan de ene zowel als aan de andere kant gevoerd en wanneer de zaak dan stormrijp was organiseerde ik een bijeenkomst op neutraal terrein (!) tussen beide dagelijkse besturen met de inleidende mededeling dat partijen de deur niet uitkwamen voordat een handwisseling de gemaakte afspraken bekrachtigde!
In die dagen genoot ik de twijfelachtige eer om voor de KNDB het “hitteschildje” te zijn en voor de FMJD het “oliekannetje”!
 
Dit alles neemt niet weg dat het samenwerkingsverband onder één dak voortijdig werd afgebroken en verhuisde de KNDB naar Velp. Dit werd onderbouwd met een financieel plaatje, waaruit het profijt voor de KNDB moest blijken. Een bewijsvoering die aan alle kanten rammelde, maar louter de ware reden moest verdoezelen.
 
Op deze wijze groeide er echter tussen Piet en mij een samenwerking die prima werkte: Piet nam grotendeels de theoretische activiteiten voor zijn rekening en ik de praktische, waardoor er uiteindelijk altijd een goed product uit voort kwam.
 
Een ander initiatief was het doen verschijnen van een FMJD magazine: Le Monde Damiste, een uitstekend blad waarvan Piet de eindredactie voerde gedurende vele jaren. Toen Piet na een jaar of tien daarmee stopte, duurde het helaas maar kort eer het blad ter ziele ging.
 
In 1982 verhuisde Piet – op 61 jarige leeftijd - met Ans naar Ochten, zodat vele van onze contacten per telefoon verliepen.
Alleen als er veel te bespreken viel, ging ik naar Ochten of kwam Piet naar Hengelo, waar ik inmiddels woonde.0
Dan waren we weer in ouderwetse dieptegesprekken verwikkeld, totdat Ans dan in al haar wijsheid en oneindig begrip ons tot de orde riep met de kreet: “en nu geen woord meer over dammen!” Waarna we met zijn drieën over geheel andere zaken spraken of een partijtje gingen bridgen.
Tijdens één van mijn weekends in Ochten deed zich een gebeurtenis voor welke enorme indruk op mij maakte:
voor het eerst in zijn leven liet Piet mij het achterste van zijn tong zien. De aanleiding hiertoe was weliswaar niet zo schokkend, maar deze volstrekte openheid was ik absoluut niet van hem gewend en was voor mij een bewijs van zijn volledig vertrouwen.
De daaraan voorafgaande kwestie was de volgende: Het Genootschap DAMAS leed al jaren een zieltogend leven en in een ultieme poging werd getracht hierin een kentering teweeg te brengen door het aantrekken van nieuwe leden. In de bijeenkomst werden de namen van een aantal kandidaat-leden genoemd, waarbij er ook een was waarmee Piet op gespannen voet leefde.
Om deze confrontatie te vermijden, maakte ik mijn bezwaren duidelijk, waarna die kandidatuur werd geschrapt.
 
Toen ik een paar weken daarna weer in Ochten was, lieten we op een gegeven moment de hond “even” uit.
Nu hield dat “even” in, dat we ongeveer drie keer heel Ochten doorwandelden, waarbij we alle damperikelen weer op de korrel namen.
Totdat Piet op een gegeven moment spontaan de volgende ontboezeming deed:
”Zeg Leo, weet je nog dat je het op de DAMAS vergadering voor mij opnam?”
“Ja, Natuurlijk” antwoordde ik verbaasd.
“Nou, dat was voor het eerst in mijn leven dat - naast mijn familie - iemand het voor mij opnam en daarvoor wil ik je nog even bedanken!”
Nu gebeurt het niet zo gauw dat ik niet weet wat ik moet antwoorden, maar op dat moment was ik even compleet sprakeloos!
 
Bij alle hoogtepunten in het roemrijke leven van Piet was naar mijn mening toch wel zijn benoeming tot Ridder in de orde van Oranje-Nassau een van de belangrijkste, ook al liet hij dit niet zo merken, maar dat waren we gewend van hem. Na op de welbekende slinkse wijze naar het stadhuis van Ochten te zijn gelokt, werd aldaar de reden al snel duidelijk en was hij zichtbaar onder de indruk hiervan. Vanaf dat moment gold hij ook als een van de notabelen van Ochten, voorzover hij dat niet al was.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Een ander hoogtepunt in zijn leven was zijn indrukwekkende afscheidsspeech bij het beëindigen van zijn werkzame carrière. Daartoe had hij een soort proefschrift geschreven over Bestuurskunde, het vak dat hij doceerde aan de Universiteit van Twente (bij de wereldberoemde - inmiddels overleden - Professor Kreiken) en later aan de Landbouw Hogeschool van Wageningen, alwaar hij deze lezing hield.
 
Maar kort daarna ging het geleidelijk aan bergafwaarts met Piet. Hij kreeg steeds meer last van longproblemen, en toen hij meer en meer bekenden om zich heen zag wegvallen, maar vooral toen zijn vriend Jan Bom kwam te overlijden, greep hem dit enorm aan. Hij had toen kennelijk al voor zichzelf het gevoel dat hij wellicht de volgende in de rij zou zijn en is daarna – mede beïnvloed door medicamenten - met een wel erg krachtig fanatisme al die zaken gaan regelen die hij nog onafgemaakt oordeelde in zijn leven.
 
Totdat het moment was aangebroken dat Piet de “grote reis” ging maken.
We mogen vaststellen dat Piet zowel op het damtechnische, als op het organisatorische gebied onuitwisbare sporen heeft nagelaten als de grootste vernieuwer voor het damspel.
 
Ik spreek hierbij de hoop uit dat men na lezing van deze korte biografie hem ook postuum diezelfde erkenning in het persoonlijke vlak zal gunnen.
 
Tot ziens, Piet!