Tiberius Sempronius Longus (consul in 194 v.Chr.): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Willemo (overleg | bijdragen)
k sp
Regel 3:
In zijn jonge jaren nam hij in [[210 v. Chr.]] de sacrale ambten van [[auguren in de oudheid|augur]] en ''[[Devemvir sacris faciundis]]'' waar. Hij was ''[[tribunus plebis]]'' in [[200 v. Chr.]], in [[198 v. Chr.]] ''[[aedilis curulis]]'', in [[196 v. Chr.]] en ''[[praetor]] en in [[195 v. Chr.]] ''[[propraetor]]'' in de ''[[provincia]]'' [[Sardinia]].
 
Tijdens zijn ambstperiodeambtsperiode concentreerde Tiberius zich vooral op wetgeving <ref>Titus Livius, ''Ibid.'' 6.</ref> en op emigratie. Hij organiseerde de kolonisatie van [[Puteoli]], [[Volturnum]], [[Liternum]], [[Salernum]] en [[Buxentum]].<ref>Titus Livius, ''Ibid.'' 45.</ref> Bovendien verhoogde hij opnieuw de status van de senatoren door hen bij de spelen op verhoogde zitplaatsen te laten zetelen.
 
Tijdens de kolonisatie van [[Gallië]] werd hij met zijn legioenen in hun kampement [[beleg]]erd door de [[Boii]]. Tiberius beval zijn troepen in het kamp in afwachting van versterkingen, maar de Boii vielen na drie dagen wachten al aan. De uitgangen van het kampement waren zo vol vijandelijke krijgers dat de Romeinen er niet zomaar uit konden, en tegen de tijd dat ze zich naar open terrein hadden gevochten hadden de Galliers de verdedigingswerken op twee plaatsen doorbroken. UitendelijkUiteindelijk werden de Boii teruggeslagen, maar ten koste van 5.000 doden aan Romeinse zijde. <ref>Titus Livius, ''Ibid.'' 46-47.</ref>
 
Tiberius vestigde zich na zijn consulaat in [[Piacenza (stad)|Placentia]], het huidige Piacenza, aan de noordelijke uitlopers van de [[Apennijnen]]. Na die tijd is er weinig over hem gegeschrevengeschreven. Toen een leger van [[Liguriërs]] de stad in [[193 v. Chr.]] bedreigde, zond Tiberius een verzoek om hulp naar Rome. Er werd inderdaad een leger op de been gebracht van veteranen die met hem tegen de Boii hadden gevochten. Dit werd naar Gallië gestuurd om hem te verdedigen.<ref>Titus Livius, ''Ibid.'' 56.</ref>
==Referenties==
<references/>