Maastrichtse School: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k Wijzigingen door 2A02:A45A:AF8:1:1087:A3D7:2094:9D3D (Overleg) hersteld tot de laatste versie door Dajasj
Toevoeging van de fundamenten van de Maastrichtse School. Onbegrijpelijk waarom telkens weer de namen van andere leden van de Maastrichtse School gewist worden. Het wordt erg lastig om daar bronnen van op te nemen, uit een tijd waarin nauwelijks internet was, en een (rechten)wereld waarin automatisering geen grote rol speelde. Het gaat hier om materie die honderden zoniet duizenden studenten in de collegezaal meegekregen hebben.
Regel 4:
 
 
In 2008 weidde Tak zijn afscheidsrede <ref>{{Citeer web|url=https://cris.maastrichtuniversity.nl/ws/portalfiles/portal/13798990/PE_288451_1.pdf|titel=https://cris.maastrichtuniversity.nl/ws/portalfiles/portal/13798990/PE_288451_1.pdf|bezochtdatum=2021-11-30|werk=cris.maastrichtuniversity.nl}}</ref> aan de Maastrichtse School, waarin hij de fundamenten samenvatte:
 
 
<u>1. De mens als fundament van het recht</u>
 
Dit vormt als het ware het scharnier, het anker van de rechtsopvatting van de Maastrichtse School. De oorspronkelijke, autonome vrijheden (bevoegdheden) van het individu vormen voor haar een gegeven. Zij zijn niet ontleend aan enig ander wereldlijk gezag; het bovenwereldlijke kan evenmin als zodanig gelden waar dit niet door eenieder wordt gedeeld, en omdat krachtens het uitgangspunt zelf enkel vrije acceptatie van de gelding van het recht de bron kan zijn van zijn verbindendheid. Slechts wegens betrokkenheid van de mens kan het recht dus ook gelden; een wereld zonder mens is een wereld zonder recht.
 
 
<u>2. De menselijke gelijkwaardigheid als maatstaf van het recht</u>
 
De inhoud van het recht dient uiteindelijk steeds te worden bepaald aan de hand van de m aatstaf van de volstrekte gelijkwaardigheid van ieder menselijk individu, ongeacht de verschillen, die niet ontkend, doch juist gerespecteerd dienen te worden.
 
 
<u>3. Aanvaarding als enig fundament van overheidsbevoegdheid</u>
 
Aangezien de mens het enig fundament kan vormen voor het recht, kan een rechtsstatelijke overheidsbevoegdheid enkel berusten op dat fundament: op de mens, en diens autonome, vrije aanvaarding van de overheidsmacht, die daardoor tot democratisch legitiem gezag wordt verheven. Hierin ligt de verklaring van de eis van wetmatigheid van bestuur, maar tevens van haar afbakening: uit formele wet dient te blijken dat het overheidsgezag op een bepaald terrein wordt aanvaard en hoe ver dat mag strekken; de wijze waarop dit gezag vervolgens wordt uitgeoefend alsmede de middelen waarmee dit mag geschieden, hoeven niet meer afzonderlijk bij formele wet te worden verleend: dat zij binnen de grenzen van het recht moeten blijven vloeit voort uit de eis van rechtmatigheid, niet die van wetmatigheid van bestuur.
 
 
<u>4. De waarborging van de vrijheid van de mens als doel van het publiekrecht</u>
 
De overheid ontleent haar bestaansrecht enkel aan de individuele mensen en aan het verlangen dat de handhaving van de onderlinge gelijkwaardigheid exclusief geschiedt door een boven deze individuen geplaatste en door dezen erkende macht. Enig doel van de overheid is mitsdien het realiseren en zo mogelijk vergroten van een optimale vrijheid in onderlinge gelijkwaardigheid van alle individuen. Dit is het algemeen belang; voor behartiging van individuele belangen is derhalve geen plaats. Ook indien bijvoorbeeld uitkeringen worden verstrekt o f vergunningen worden afgegeven, geschiedt zulks enkel omdat het algemeen belang zulks vereist.
 
 
<u>5. Het exclusieve karakter van het publiek recht</u>
 
De unieke taakstelling van de overheid, de aan haar onderdanen ontleende exclusieve plicht tot behartiging van het algemeen belang en de daartoe door hen jegens henzelf verleende exclusieve zwaardmacht, vergen een eigen juridisch systeem, dat niet kan berusten op een autonome vrijheid van de overheid zoals de autonome vrijheid van het individu (vgl. art. 1:1 BW versus de legaliteitseis). Voor de overheid kan derhalve nimmer hetzelfde recht gelden als voor individuen.
 
 
<u>6. Het invullende karakter van het Burgerlijk Wetboek</u>
 
Indien dan ook door de overheid gebruikmaking wordt veroorloofd van de gemeenrechtelijke regelingen van het Burgerlijk Wetboek (art. 2:1 BW), brengt dit mee dat de gebruikmaking van die regelingen aan de kant van de overheidspartij door andere rechtsbeginselen en normen wordt beheerst of ingevuld (met name de algemene beginselen van behoorlijk bestuur), dan aan de kant van de burger (met name de redelijkheid en billijkheid).
 
 
<u>7. Het spectrale karakter van feiten, besluiten en handelingen</u>
 
Zowel bij overheid als bij burgers dient te worden gewaakt tegen verabsolutering van de juridische kwalificatie. Ieder feit, ieder besluit en iedere handeling vertoont andere aspecten naargelang de daarvan ondervonden gevolgen. Afhankelijk van en beperkt tot die gevolgen, dus enkel in het licht daarvan, dient het feit, het besluit o f de handeling juridisch te worden gekwalificeerd. Gewaakt dient ook te worden tegen juridische ficties: zij vormen een aanslag op de werkelijkheid en dienen enkel de rechtszekerheid; zij zijn daarmee potentieel bron van individuele onrechtvaardigheid.
[[Categorie:Nederlands recht]]
[[Categorie:Universiteit Maastricht]]