Gebruiker:Hardscarf/Kladblok: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 16:
== Verder met ==
* Lepage verwerken (en vermelden bij bron dat het gaat om deels verouderde inzichten: 1994, maar 1990 niet geraadpleegd)
**vanaf p. 7175:
*Lepage p. 44:
**1526: houten Boteringepoort vervangen door stenen Boteringepoort (controleren in andere bronnen: zou kunnen gezien bouwwerkzaamheden in die tijd)
Regel 287:
 
==== Resultaten ====
Het ontwerp werd net als bij uitbreidings- en vestingplannen in [[Jülich|Gulik]] en [[Utrecht (stad)|Utrecht]] vermoedelijk ontworpen in de vorm van een (wiskundige) [[Ellips (wiskunde)|ellips]] en is mogelijk gebaseerd op het model van een twaalfhoekige vesting. De destijds als ideaal geachte cirkel was als vorm namelijk niet haalbaar doordat de zuidelijke bolwerken reeds aangelegd waren, de noordelijke hogere es erin getrokken moest worden en aan west- en oostzijde de natte lager gelegen ondergrond niet geschikt was om op te bouwen en bovendien in het geval van een aanval beter gebruikt kon worden om te [[Inundatie|inunderen]].<ref name="K2003" /><ref name=":38" /> Het nieuwe vestingstelsel kreeg zeventien dwingers ([[Bastion|bastions]]), die op regelmatige afstand van elkaar werden geplaatst en door [[Courtine|courtines]] van min of meer gelijke lengte met elkaar werden verbonden. De omtrekvestingwerken strektestrekten zich uit over een lengte van 7 kilometer.<ref>Lepage (1994), p. 70</ref> De vijfhoekige aarden dwingers moesten de tussengelegen courtines met geweervuur kunnen dekken. De afstanden tussen de dwingers werden volgens de regels van het vestingstelsel bepaald op basis van de minimum [[defensielijn]] vanaf de [[Saillant (krijgskunde)|saillant]] (punt) van de dwinger langs de [[face]] tot aan de [[Flank (vesting)|flank]] van de volgende dwinger: de afstand die een [[musket]] maximaal kon overbruggen zonder de volgende dwinger zelf te raken, zodat de vestingwerken zelf niet beschadigd konden worden. Waar dit niet mogelijk bleek (zoals bij de Apoort en Kranepoort) werd de lengte van de courtine iets aangepast.<ref name=":40">Koster (2001), pp. 243-244</ref> Binnen de courtines werden zeven poorten en vijf waterpoorten aangelegd.
 
De stadswallen werden gefundeerd op een stenen [[keermuur]] en werden versterkt met onder andere [[Graszode|graszoden]] en [[kweekgras]].<ref>Koster (2001), p. 250</ref> De vijfhoekige dwingers en tussenliggende courtines hadden een hoogte van 10 meter. Aan de basis was de wal 27 meter breed. Bovenaan bevonden zich de [[walgang]], het iets hoger gelegen [[Banket (vesting)|banket]] en de ervoor gelegen 2 meter brede [[plongee]]. Via opritten konden de kanonnen vanaf de terrepleinen naar de walgangen worden gebracht. De dwingers hadden een doorsnede van 120 meter. Aan binnenzijde van de dwingers bevond zich een [[terreplein]]. De hoge dwingers vormden vanwege de wind geschikte plekken voor [[Standerdmolen|standerdmolens]], waarvan er 15 werden geplaatst, vaak op een [[Berg (molen)|molenbergje]] in de [[Keel (vesting)|keel]] van de dwingers. Verschillende dwingers hadden een houten [[erkertoren]] op de [[Saillant (krijgskunde)|saillant]] om in vredestijd de wacht te kunnen houden. De poorten werden in het midden van de courtines geplaatst. De dwingers hadden verschillende functies. Zo werd de Heeredwinger gebruikt als oefenplaats en artilleriepark en de Drenkelaarsdwinger als wagenbergplaats De Jacobijner- of Galgendwinger was de plek voor militaire [[Galgenveld (algemeen)|terechtstellingen]] en plek voor het begraven van de terechtgestelden. Op de noordelijke Kruitdwinger, Boteringedwinger en Jatsdwinger werden [[Kruithuis|pulverhuizen]] geplaatst.<ref name=":45">Lepage (1994), pp. 72-75</ref> Bovenop de wal werden bomen geplant omdat de wortels ervan de wallen beter bij elkaar hielden en er zo geen delen konden wegspoelen door de regen. Ook zorgden ze bij een aanval ervoor dat de opstijgende kruitdampen enigszins werden gemaskeerd, zodat aanvallers minder goed konden zien vanuit welke richting er geschoten werd. In vredestijd vormden de beboomde wallen populaire wandelroutes. Er werden [[Walmeester|walmeesters]] aangesteld om de bomen te beschermen tegen [[vandalisme]].<ref name=":45" /> De steile buitenwallen werden beplant met doornenstruiken.
De stadswallen werden gefundeerd op een stenen [[keermuur]] en werden versterkt met onder andere [[Graszode|graszoden]] en [[kweekgras]].<ref>Koster (2001), p. 250</ref> Aan buitenzijde werd naar het model van het Oud-Nederlands vestingstelsel een [[onderwal]] aangelegd met erachter een sluippad en een droge gracht. De dwingers kregen een hoogte van 10 meter en een doorsnede van 120 meter. De tussengelegen courtines hadden aan de basis van de wal een breedte van 27 meter. De buitenwallen werden beplant met doornenstruiken. De poorten werden in het midden van de courtines geplaatst. De omringende [[Natte gracht|natte grachten]] hadden een breedte van ongeveer 33 meter en hadden in het midden een [[cunette]]. Aan buitenzijde van de gracht werd een [[bedekte weg]] aangelegd met een [[Borstwering (verdedigingswerk)|borstwering]] en een [[Glacis (vesting)|glacis]]. Aan noordoostzijde en westzijde kon het omliggende terrein in geval van oorlogsdreiging worden [[Inundatie|geïnundeerd]].
 
Aan buitenzijde werd een [[onderwal]] (fausse braie) aangelegd met een [[escarpe]] met stenen [[revêtement]] (bekleding), een [[sluippad]] en een droge gracht. Het sluippad kon worden bereikt via [[Sortie|sorties]], die onder andere werden aangelegd in de courtines tussen de Reitdiepsdwinger en de Kruiddwinger (later [[Sikkenspoortje]] genoemd), tussen de Ebbingedwinger en de Jacobijnerdwinger, tussen de Sint-Walburgdwinger en de Sint-Johannesdwinger, tussen de Heeredwinger en de Oude Rondeelsdwinger, aan weerszijden van de Marwixpijpen en ten oosten van de Visserspijpen (latere [[Klein Poortje]]). De omringende [[Natte gracht|natte grachten]] hadden een breedte van ongeveer 33 meter en hadden in het midden een diepere [[cunette]], als extra hindernis en omdat deze in de winters minder snel kon bevriezen. De grachten waren net als bij de eerdere verdedigingswerken van de vaarwegen (en eb en vloed van het Reitdiep) afgescheiden met behulp van stenen beren met monniken, waarbij het water wel ververst kon worden. Op de grachten gold een vaar- en visverbod.<ref name=":45" /> Het Schuitendiep, de Turfsingel en de Noorderhaven bleven bevaarbaar voor schepen.<ref name=":03" /> Voor de poorten lagen houten bruggen, met een ophaalbrug met [[Hamei|hameien]].
De poorten waren qua afmetingen en stijl gemodelleerd naar de stadspoorten die bij andere 17e eeuwse Nederlandse vestingsteden werden gebouwd. Vermoedelijk werden ze net als de stadswallen ontworpen door Peters, al is het goed mogelijk dat de façades zelf in opdracht zijn gemaakt of kant en klaar geleverd werden. De stadspoorten bestonden uit gemetselde tunnels met een breedte van ongeveer 3,5 meter met zware deuren. Aan stadszijde kregen de poorten een sobere façade met een [[rondboog]], aan weerszijden [[Pilaster|pilasters]] en bovenaan een [[kroonlijst]]. Ernaast stond in veel gevallen een [[Wachthuis (bouwwerk)|wachthuis]]. Aan buitenzijde waren de façades wat fraaier van opzet: van drie poorten (de Apoort, Herepoort en de Steentilpoort) is uit afbeeldingen bekend dat deze waren voorzien van een rondboog met aan weerszijden een stel pilasters of zuilen op [[Sokkel (beeld)|sokkels]] en aan bovenzijde eveneens een kroonlijst. De buitenzijde bestond uit [[bentheimer zandsteen]] en werd gebouchardeerd met [[rustica]] en werd voorzien van [[Diamantkop|diamantknoppen]]. De kroonlijst van de Herepoort werd voorzien van gebeeldhouwde kanonnen en andere wapens, die naar de erachter gelegen [[Kazemat|kazematten]] met bijbehorende wapens verwezen.<ref name=":18" /> Voor het bereiken van de onderwallen werden op verschillende plaatsen [[Sortie|sorties]] aangelegd. De waterpoorten waren gemaakt van [[Blauwe hardsteen|arduinsteen]], die vrij vanwege het [[Twaalfjarig Bestand]] vrij beschikbaar was vanuit de [[Zuidelijke Nederlanden]]. Ze bestonden uit een of meerdere pijpen, die in geval van nood met een [[valhek]] konden worden afgesloten. De stadsgrachten werden aan buitenzijde voorzien van [[Beer (dam)|beren]]; stenen muren die de toegang vanaf de doorgaande vaarwegen moesten blokkeren en moesten zorgen dat er ook bij eb (Reitdiep) voldoende water in de grachten bleef staan. Het Schuitendiep, de Turfsingel en de Noorderhaven bleven bevaarbaar voor schepen.<ref name=":03" />
 
Aan buitenzijde van de gracht werd een [[bedekte weg]] aangelegd met een [[Borstwering (verdedigingswerk)|borstwering]] en een [[Glacis (vesting)|glacis]]. Aan noordoostzijde en westzijde kon het omliggende terrein in geval van oorlogsdreiging worden [[Inundatie|geïnundeerd]].
 
De poorten waren qua afmetingen en stijl gemodelleerd naar de stadspoorten die bij andere 17e eeuwse Nederlandse vestingsteden werden gebouwd. Vermoedelijk werden ze net als de stadswallen ontworpen door Peters, al is het goed mogelijk dat de façades zelf in opdracht zijn gemaakt of kant en klaar geleverd werden. De stadspoorten bestonden uit gemetselde tunnels met een breedte van ongeveer 3,5 meter met zware deuren, die vanwege flankerend vuur in het midden van de courtines werden geplaatst. Ze stonden schuin op de weg naar binnen om zo de vijand te beletten door de poort de stad in te kunnen schieten. De breedte bedroeg slechts 3,55 meter. Aan binnenzijde van de poorten bevond zich een [[Portier (beroep)|portiershuisje]].<ref name=":45" /> Aan stadszijde kregen de poorten een sobere zandstenen façade met een [[rondboog]], aan weerszijden [[Pilaster|pilasters]] en bovenaan een [[kroonlijst]]. ErnaastHet zandsteen was veelal afkomstig van het vroegere [[Abdij van Aduard|Klooster Aduard]], dat de stad in 1617 gekocht had om deze als [[Groeve|steengroeve]] te kunnen gebruiken.<ref name=":45" /> Naast de poort stond in veel gevallen een [[Wachthuis (bouwwerk)|wachthuis]], waar handelaren van buiten de stad tot 1866 de [[Tol (recht)|tol]] van de [[Accijns|stadsaccijnzen]] moesten betalen.<ref name=":45" /> Aan buitenzijde waren de façades wat fraaier van opzet: van drie poorten (de Apoort, Herepoort en de Steentilpoort) is uit afbeeldingen bekend dat deze waren voorzien van een rondboog met aan weerszijden een stel pilasters of zuilen op [[Sokkel (beeld)|sokkels]] en aan bovenzijde eveneens een kroonlijst. De buitenzijde bestond uit [[bentheimer zandsteen]] en werd gebouchardeerd met [[rustica]] en werd voorzien van [[Diamantkop|diamantknoppen]]. De kroonlijst van de Herepoort werd voorzien van gebeeldhouwde kanonnen en andere wapens, die naar de erachter gelegen [[Kazemat|kazematten]] met bijbehorende wapens verwezen.<ref name=":18" /> Voor het bereiken van de onderwallen werden op verschillende plaatsen [[Sortie|sorties]] aangelegd. De waterpoorten waren gemaakt van [[Blauwe hardsteen|arduinsteen]], die vrij vanwege het [[Twaalfjarig Bestand]] vrij beschikbaar was vanuit de [[Zuidelijke Nederlanden]]. Ze bestonden uit een of meerdere pijpen, die in geval van nood met een [[valhek]] konden worden afgesloten. De stadsgrachten werden aan buitenzijde voorzien van [[Beer (dam)|beren]]; stenen muren die de toegang vanaf de doorgaande vaarwegen moesten blokkeren en moesten zorgen dat er ook bij eb (Reitdiep) voldoende water in de grachten bleef staan. Het Schuitendiep, de Turfsingel en de Noorderhaven bleven bevaarbaar voor schepen.<ref name=":03" />
 
Aan binnenzijde van de stad werden [[Corps de garde|corps de gardes]], [[Wachthuis (bouwwerk)|wachthuisjes]] (sentinelhuisjes) en [[Arsenaal (gebouw)|arsenalen]] gebouwd. De laatsten werden vaak vanwege ontploffingsgevaar in een dwinger of op een omgracht terrein geplaatst uit de buurt van de woningen. Tussen 1623 en 1879 stond aan oostzijde van de [[Turfsingel (Groningen)|Turfsingel]] (ter hoogte van de Kruitlaan, Kruitstraat en Kruitgracht) het omgrachte provinciale ammunitiehuis of tuighuis en ook in de Jatsdwinger en op ten minste twee andere plekken werden ammunitiehuizen, [[Pulverhuis|pulverhuizen]] en artilleriehuizen gebouwd.<ref>{{Citeer web|url=https://books.google.nl/books?id=MtjTX7mKhckC&pg=PA152|titel=Verdediging|bezochtdatum=5-6-2020|auteur=Essen, G. van|datum=2010|werk=Bouwheer en bouwmeester: bouwkunst in Groningen, Stad en Lande (1594-1795)|uitgever=Van Gorcum|pagina's=pp. 152-156}}</ref>