Gebruiker:Meglosko/klad: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Meglosko (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Meglosko (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 12:
Het structuralisme vertrok van het geloof dat deze taaltheorie een kader bood om alle cultuurfenomenen te begrijpen, eens men ze ging analyseren als bestaande uit binaire tegenstellingen en structuren. Bekende werken die met deze ambitie worden verbonden zijn [[Claude Lévi-Strauss]]' ''Anthropologie structurale'' (1958), [[Louis Althusser]]s ''Lire le Capital'' (1965), [[Jacques Lacan]]s ''Écrits'' (1966) en [[Michel Foucault]]s ''Les mots et les choses'' (1966).
 
Al snel kwamen er echter twijfels of dit ambitieuze structuralistische project wel uitvoerbaar is. Een wederkerende kritiek is dat er altijd zaken zijn die aan de voorgestelde structuren ontsnappen en die dus regelmatig genegeerd of onderdrukt worden binnen een structuralistisch denkkader. Een officieel overgangspunt naar poststructuralisme bestaat niet, maar vaak wordt wel verwezen naar de lezing "La structure, le signe et le jeu dans le discours des sciences humaines" van [[Jacques Derrida]]. Deze lezing was onderdeel van de conferentie 'The Languages of Criticism and the Sciences of Man' in 1966 aan de [[John Hopkins universiteit]]. Deze conferentie had echter juist de ambitie om het structuralisme bekendheid te geven in de [[Verenigde Staten]] door voorname Franse denkers zoals [[Roland Barthes]], [[Jacques Lacan]], [[Paul de Man]], [[Jean Hyppolite]] en de nog relatief onbekende Derrida. In zijn bijdrage bekritiseerde Derrida in de tekst de neiging van structuralistische denkers om toch nog aan het idee van een 'centrum' van de structuren vast te houden en benadrukte daarintegen het open en spelende karakter van deze structuren.
Al snel kwamen er echter twijfels of dit ambitieuze structuralistische project wel uitvoerbaar is.
 
== Vertgenwoordigers ==
<!--- arthes in his work, Elements of Semiology (1967), advanced the concept of the "metalanguage". A metalanguage is a systematized way of talking about concepts like meaning and grammar beyond the constraints of a traditional (first-order) language; in a metalanguage, symbols replace words and phrases. Insofar as one metalanguage is required for one explanation of the first-order language, another may be required, so metalanguages may actually replace first-order languages. Barthes exposes how this structuralist system is regressive; orders of language rely upon a metalanguage by which it is explained, and therefore deconstruction itself is in danger of becoming a metalanguage, thus exposing all languages and discourse to scrutiny. Barthes' other works contributed deconstructive theories about texts.
Het essay 'La structure, le signe et le jeu dans le discours des sciences humaines' is later opgenomen in Derrida's ''L'écriture et la différence'' (1967), dat samen met ''De la grammatologie'' (1967) en '' La Voix et le Phénomène'' (1967) geldt als de voornaamste werken van Derrida die zijn poststructuralistisch gedachtengoed uiteenzette. Daarin werkt Derrida ook zijn befaamde methode van '[[deconstructie]]' uit, een manier om teksten te analyseren en te destabiliseren, door steeds te wijzen op hoe er geen vast centrum is, maar elke tekst sporen in zich draagt van andere betekenaars, die op hun beurt weer nieuwe sporen in zich dragen, tot in het oneindige.
Derrida's lecture at Johns Hopkins
 
Derrida's deconstructie is daarom een goed voorbeeld van het soort denken dat veel poststructuralistische teksten typeert: het bevragen van vaste structuren en wijzen op hoe er altijd zaken aan dit centrum ontsnappen en deze randfenomenen bovendien zelfs vaak constitutief zijn. Een tekst kan pas betekenis hebben door de sporen van andere teksten, maar deze sporen zelf kunnen nooit volledig gevangen worden door de tekst, maar destabliseren deze juist.
The occasional designation of Post-structuralism as a movement can be tied to the fact that mounting criticism of Structuralism became evident at approximately the same time that Structuralism became a topic of interest in universities in the United States. This interest led to a colloquium at Johns Hopkins University in 1966 titled "The Languages of Criticism and the Sciences of Man", to which such French philosophers as Derrida, Barthes, and Lacan were invited to speak.
 
Gelijkaardige standpunten vindt men in het werk van [[Roland Barthes]], [[Jean-François Lyotard]], [[Julia Kristeva]], [[Gilles Deleuze]], [[Jean Baudrillard]] en [[Michel Foucault]]. Roland Barthes' essay 'La mort de l'Auteur' (1968) was bijvoorbeeld zeer invloedrijk in het poststructuralisme. Daarin stelt Barthes dat de auteur nooit de betekenissen van zijn of haar tekst volledig kan vastleggen, maar dat er altijd een openheid is waarin de lezer zelf betekenissen kan geven aan de tekst, die nooit vastligt.
Derrida's lecture at that conference, "Structure, Sign, and Play in the Human Sciences", was one of the earliest to propose some theoretical limitations to Structuralism, and to attempt to theorize on terms that were clearly no longer structuralist. --->
 
Voor Lyotard is ''Discours, Figure'' (1971) een duidelijk poststructuralistisch werk, dat voornamelijk tracht te benadrukken hoe een exclusieve focus op structuren en taal, onvoldoende is om fenomenen te begrijpen. Wat zo buitenbeeld blijft is wat Lyotard het 'figurale' noemt, verwijzend naar het visuele en sensuele aspect dat steeds aan elk vertoog ontsnapt. Exemplarisch voor Lyotard is daarbij de esthetische ervaring in kunst, die nooit volledig in taal gevat kan worden. Dat wil niet zeggen dat enkel dit figurale van tel is. Lyotard stelt eerder dat vertoog en het figurale elkaar vooronderstellen, doordat er bijvoorbeeld ook in schilderijen symbolen en andere talige tekens aanwezig zijn, terwijl in taal figurale aspecten zoals de vormgeving van de tekst of het poëtische aspect van de taal present zijn.
 
Een gelijkaardig gedachtengoed is te vinden bij Kristeva, met name in ''La révolution du langage poétique'' (1974). Kristeva maakt een onderscheid tussen wat ze het semiotische en symbolische noemt. Het symbolische verwijst daar naar orde, de wetten, terwijl het semiotische staat voor dat wat daar niet binnenpast of mee breekt. Vanuit een psychoanalytisch oogpunt verbindt ze dit ook met het mannelijke (symbolische) en het vrouwelijke (semiotische). Volgens Kristeva wordt er, gelijkaardig aan de stelling van Lyotard, te weinig aandacht gegeven aan het semiotische en te veel aan het symbolische.
 
Het werk van Deleuze kan poststructuralistisch begrepen worden, bijvoorbeeld in ''Différence et répétition'' (1968). Centraal in dat werk staat het idee dat elke herhaling nooit een perfecte herhaling is, maar dat er altijd verschillen en variaties worden geïntroduceerd, en hoe deze interactie van verschil en herhaling elke vorm van identiteit gronden. Ook ''[[L'Anti-Œdipe]]'' (1972), geschreven met [[Félix Guattari]], kan gezien worden als poststructuralistisch. Het bestaat met name uit een kritiek van de psychoanalyse, dat te zeer uitgaat van de vaste structuur van het [[Oedipuscomplex]]. Deleuze en Guattari werken daarentegen hun alternatief uit van schizoanalyse, dat meer ruimte moet bieden aan de diversiteit van verlangens en hoe deze maatschappelijke moeten georganiseerd worden.
 
== Literatuur ==