Beklemrecht: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
OlafJanssenBot (overleg | bijdragen)
k Linkonderhoud KB: http://resolver.kb.nl --> httpS://resolver.kb.nl
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 11:
 
== Wettelijke basis ==
Het beklemrecht is geregeld in het ''oude'' [[Burgerlijk Wetboek (Nederland)|Burgerlijk Wetboek]] (art. 1654). Het staat niet in het huidige Burgerlijk Wetboek. Wel zijn er bepalingen in de [[Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek]] (.<ref>art. 69, 1e lid: het kan niet meer worden gevestigd, maar blijft voor oude gevallen bestaan. Pothast, z.j.).</ref>
 
Bij het ontwerp van het huidige Burgerlijk Wetboek werd door een speciale commissie nagegaan of er een regeling van het beklemrecht moest worden opgenomen. De zogenaamde commissie Beekhuis kwam met een positief advies, maar dat werd door de minister niet gevolgd, omdat de sociaal-economische betekenis van het beklemrecht nu veel kleiner is dan in de 19e eeuw.
Regel 19:
 
:*Doordat de pachter toestemming kreeg op de grond een huis te bouwen, hadden zowel eigenaar als pachter belang bij het voortzetten van de pachtovereenkomst. Bij het verbreken van de pachtovereenkomst moest er een regeling worden getroffen voor de aanwezige opstallen. Indien de pachter opzegde, kreeg hij hoogstens de afbraakwaarde vergoed, zegde de eigenaar op dan moest de taxatiewaarde van de opstallen worden betaald. Voor beide partijen was het verbreken van de verbintenis dus onvoordelig, vooral omdat steeds meer in steen gebouwd ging worden. De grond raakte zo als het ware onder het huis ‘beklemd’.
:*Bij de [[Reductie van Groningen]] in 1594 werd het provinciebestuur door de secularisatie van de kloostergoederen (<ref>zie: [[Kloosterkaart Groningen]])</ref> eigenaar en beheerder van een grote oppervlakte cultuurgrond. Ondanks geschillen tussen Stad en [[Ommelanden (Groningen)|Ommelanden]] werd in 1597 bepaald dat de geestelijke goederen in een gemeenschappelijk fonds moesten worden gebracht. De inkomsten zouden ten goede komen aan het onderhoud van scholen en de opvoeding van de jeugd. Het bijzondere is dat de provincie nooit gebruik heeft gemaakt van het recht de pacht op te zeggen. Alleen in 1632 werd eenmalig de huur verhoogd.<ref>Peter Priester, De economische ontwikkeling van de landbouw in Groningen 1800-1910. Een kwalitatieve en kwantitatieve analyse, A.A.G. Bijdragen, 31, Wageningen, 1991, p110</ref> Op deze manier droeg de provincie bij tot een situatie van een vaste, onopzegbare huur.
 
In 1769 begon het voor het beklemrecht belangrijk geworden proces "Abel Derkskinderen". In 1767 kocht raadsheer (en later burgemeester van de stad Groningen) mr. Johan van Hoorn 100 [[deimt]] (± 50 hectare) grond onder [[Nieuwolde]] en Oostwolder[[Oostwolde]]r Hamrik. Deze grond was in gebruik bij de kinderen van het overleden echtpaar Abel Derks en vrouw, in beklemming. Van Hoorn zegde de huur op, maar Abel Derkskinderen beweerden dat het recht van beklemming onopzegbaar was. Pas in 1787 kwam het tussen beide partijen tot een vergelijk: Abel Derkskinderen bleven op de boerderij tegen een onopzegbare, onveranderlijke huur van [[Nederlandse gulden|&#402;]] 510,-.<ref>''Groninger encyclopedie, [[K. ter Laan]] / Dit land van terpen en torens, G. A. Brongers.''</ref>
 
==De economische betekenis==