Kinderlied: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k +int link (AJC)
k +int link (etnomusicologie)
Regel 345:
In 1912 verscheen een variant hierop, met liedjes voor jonge kinderen: ''[[Kun je nog zingen, zing dan mee! Voor jonge kinderen]]'' (met als doelgroep ongeveer 4 tot 8 jaar). Het beleefde verschillende herdrukken gedurende de twintigste eeuw. Hierin staan kinderliedjes als 'Daantje zou naar school toe gaan' ([[Hendrik Bruining|H. Bruining]], [[Herman Johannes den Hertog (schaker/politicus/componist)|H.J. den Hertog]]), 'Daar zaten zeven kikkertjes' ([[Jan Pieter Heije|J.P. Heije]], T. Steenhuis), 'Slaap zacht, mijn lieve popje' ([[Agatha Snellen]] en [[Catharina van Rennes]]), 'Drie kleine kleutertjes' ([[Kate Greenaway]], Van Rennes), 'Hannes loopt op klompen' (frater [[Nicetas Doumen|N. Doumen]], [[Philip Loots]]), 'Onder moeders paraplu' ([[Anna Sutorius]], [[Johannes Petrus Judocus Wierts|J. Wierts]]), 'Schommelen, schommelen heen en weer' (A. van Harpen Kuyper, Van Rennes) en 'Wij hebben twee kleine poesjes' ([[Henriëtte Kriebel]]).
 
Vanaf de jaren 1920-1930 werd er binnen de jeugdbewegingen een nieuw ideaal uitgedragen: het zingen van oude [[volksliedje]]s. Deze volksliedjes waren in de negentiende eeuw (zoals hierboven reeds vermeld) verzameld vanuit de idealen van de [[Romantiek (stroming)|Romantiek]].<ref name="romantiek" group=tl /> Met name musicus [[Piet Tiggers]] en etnomusicioloog[[Etnomusicologie|etnomusicoloog]] [[Jop Pollmann]] waren hier warme pleitbezorgers voor en gaven hiertoe meerdere liedbundeltjes uit.<ref group=tl>Piet Tiggers gaf voor de socialistische [[Arbeiders Jeugd Centrale]] (AJC) bundels uit als ''De lijster'' (1925), ''De merel'' (1927) en ''De wielewaal'' (1931). En Jop Pollmann gaf voor katholieke jongerenorganisaties bundels uit als ''Het blonde riet'' (1931), ''Het lachende water'' (1935) en ''De blijde bongerd'' (1938).</ref>
 
Hun uitgangspunt was, dat het lied de kern zou moeten zijn van muzikale vorming - en dat oude, eenstemmige [[volksliedje]]s uit de orale traditie het meest geschikt waren voor zulk zangonderwijs. Bovendien hechtten zij waarde aan volksliedjes als cultureel erfgoed en aan de verbindende kracht van samenzang. Het doel was het zèlf zingen en zèlf muziek maken onder leken bevorderen. Muziekpedagoge en onderwijsconsulente [[Renske Nieweg]] droeg deze idealen onder meer uit in haar handleiding ''Liedrepertoire voor het basisonderwijs'' (1970).<ref>Jozef Vos, "Gemeenschapszang als ideologisch bindmiddel". In: Louis Grijp (red.), ''Een muziekgeschiedenis der Nederlanden'' (2001).</ref> Binnen deze stroming keerden sommigen zich ook tegen andere muziekstijlen, zoals de liedjes uit ''Kun je nog zingen'' (te burgerlijk en te ingewikkelde melodieën), popliedjes, schlagers en jazz (te commercieel, niet vocaal gedacht, bewerkstelligde passief luisteren in plaats van actief zelf zingen).