Lidwoord: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Madyno (overleg | bijdragen)
Regel 15:
Net als in veel andere (Indo-Europese) talen worden lidwoorden in het Nederlands altijd voor het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen geplaatst en hebben daarbij vooral de functie om de (on)bepaaldheid van het zelfstandig naamwoord aan te duiden. Daarnaast verschaffen de lidwoorden enige informatie over het [[geslacht (taalkunde)|woordgeslacht]] ervan.
 
Het Nederlands kent drie gewone lidwoorden: ''de'', ''het'' en ''een''. ''Het'' wordt vaak uitgesproken als '' 't '' en ''een'' als '' 'n ''. In naamvalsvormen, die thans nauwelijks nog gebruikt worden, komen nog meer lidwoorden voor: ''des'', ''der'', ''den'', ''ene'', ''enes'', ''ener'', ''enen''.
 
De lidwoorden ''de'' (mannelijk, vrouwelijk en meervoud) en ''het'' (onzijdig en verkleinwoord enkelvoud) zijn ''bepaalde'' lidwoorden; met "de straat" of "het boek" wordt verwezen naar één bepaalde straat of één bepaald boek. Het lidwoord ''een'' (alleen enkelvoud, bij meervoud wordt ''een'' weggelaten) is ''onbepaald''; met "een straat" en "een boek" wordt een straat of boek in het algemeen bedoeld.