Ontsteking (geneeskunde): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 20:
* '''hyperemie''': versterkte doorbloeding. Hyperemie wordt veroorzaakt door [[vasodilatatie|vaatverwijdende]] stoffen ([[vaso-actieve mediator]]en), waarvan [[histamine]] en [[bradykinine]] de belangrijkste zijn. Aan de ''[[ader|veneuze]]'' kant van de [[capillair|haarvaten]], waar het bloed onder relatief lage druk terug naar het hart stroomt, ontstaat een verhoogde doorbloeding, en door de vaatverwijding wordt de “flow” (stroomsnelheid) van het bloed verder verlaagd. Doordat er meer bloed in het ontstoken gebied 'blijft hangen', zal het weefsel roodgekleurd (rubor=roodheid)) en warm (calor=warmte) worden en kunnen meer cellen voor de [[afweer]] zorgen.
* '''exsudatie''': uittreden van vocht uit de [[bloedbaan]], als gevolg van een verhoogde doorlaatbaarheid ([[permeabiliteit (scheikunde)|permeabiliteit]]) van de vaatwand van de haarvaten. Ook exsudatie vindt plaats onder de invloed van histamine en bradykinine. De openingen tussen de (eenlagige) [[endotheel]]cellen waaruit de haarvatwanden zijn gevormd, worden groter door de vasoactieve mediatoren, en ook de [[hydrostatische druk]] in de capillairen stijgt, waardoor er meer vocht de bloedvaten verlaat dan normaal. Door de verhoogde permeabiliteit van de haarvatwanden verlaten ook [[albumine|eiwitten]], die normaalgesproken zorg dragen voor [[osmotische druk|osmotische (of oncotische) druk]], de bloedbaan, en daarmee daalt de terugresorptie van bloed vanuit de capillairen naar de bloedbaan. Dit betekent dat er meer vocht achterblijft in het ontstoken weefsel, wat ontstekings[[oedeem]] genoemd wordt. Meer weefselvocht betekent dat er een onderhuidse zwelling of ''tumor'' optreedt bij de ontsteking.
* '''infiltratie of diapedese''' van [[leukocyt]]en (witte bloedcellen) uit de bloedbaan, ter plaatse van de ontsteking. Als eerste treden [[granulocyt]]en uit (na 24-48 uur), en daarna de [[monocyt]]en (of [[macrofagen]]) en de [[plasmacel]]len. Dit gebeurt onder invloed van bepaalde stoffen ([[cytokine]]s), die worden afgegeven door [[endotheel]]cellen en door cellen bij de ontstekingshaard van [[bacteriën]] of beschadigde eigen cellen. De leukocyten zorgen in het ontstoken weefsel voor [[fagocytose]] van de dode cellen of van de [[pathogeen|ziekteverwekkers]] en breken deze vervolgens af. Er kan sprake zijn van een [[afweer#Aspecifieke afweer|aspecifieke]] of van een [[afweer#Specifieke afweer|specifieke reactie]] van de leukocyten. Granulocyten, bij een ontsteking vooral [[neutrofiel]]en, en macrofagen zorgen voor de aspecifieke afweer en [[lymfocyt]]en, waaronder plasmacellen, zijn betrokken bij specifieke reactie met behulp van [[antigeen]]-herkenning. Bij een ontsteking zijn dus verschillende typen leukocyten bezig in het weefsel waardoor er dus sprake is van een verhoogde cellulaire activiteit. Dit heeft als gevolg een verhoogd energieverbruik en warmteproductie in het ontstoken weefsel. Dit is te merken als een van de vijf ontstekingskenmerken, namelijk calor.
* '''celgroei''': [[proliferatie (cel)|proliferatie]] van onder andere [[fibroblast]]en, met als doel herstel van het weefsel. Roodheid kan ook in deze fase, in het herstellende- of [[granulatieweefsel]], optreden, wanneer onder invloed van [[groeifactor]]en vermenigvuldiging (proliferatie) van bloedvaatjes in het weefsel plaatsvindt.
Soms kan het aangetaste weefsel hersteld worden tot de oorspronkelijke staat, maar soms is dat echter niet mogelijk doordat het weefsel geen regeneratiecapaciteit heeft, of omdat de regeneratiecapaciteit niet voldoende is om alle schade te herstellen. In dat geval zal het beschadigde weefsel vervangen worden door [[bindweefsel]] wat zichtbaar blijft als [[Litteken (huid)|litteken]]. Het ontstaan van littekenweefsel na genezing van een ontstekingsreactie is dus afhankelijk van de weefselregeneratie, wat weer bepaald wordt door het type cellen. Labiele cellen (onder andere de [[epitheelcel]]len) delen voortdurend en hebben daardoor een grote regeneratiecapaciteit. Stabiele cellen (onder andere de [[endotheel]]cellen, de [[Glad spierweefsel|gladde spiercellen]] en de [[levercel]]len) delen normaal gesproken niet, maar bij beschadiging van omliggend weefsel komen ze wel in de [[celcyclus]] terecht. Deze cellen hebben dus ook een goede regeneratiecapaciteit. Permanente cellen (onder andere de [[neuron]]en en de [[Dwarsgestreept spierweefsel|dwarsgestreepte spiercellen]] van het skelet en het [[hart]]) kunnen niet [[celdeling|delen]] en hebben dus ook geen regeneratiecapaciteit. Bij deze cellen zal bij beschadiging dus vervanging van oorspronkelijk weefsel in bindweefsel plaatsvinden, wat kan leiden tot functieverlies (functio laesa).