Atoom: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
C.Gesualdo (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
JosBuitH62 (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 2:
[[Bestand:Atom.svg|thumb|Heliumatoom (vereenvoudigd weergegeven). De kern, met twee protonen (rood) en twee neutronen (groen), is omgeven door twee elektronen (geel)]]
'''Atomen''' (Oudgrieks: ἄτομος, ''atomos''‚ ondeelbaar) zijn de kleinste deeltjes waarin [[materie]] op [[aarde (planeet)|aarde]] met [[Scheikunde|scheikundige]] methoden opgedeeld kan worden. Een atoom is onvoorstelbaar klein; er gaan meer atomen in een glas water, dan er glazen water in alle oceanen op aarde gaan. De atomen van een [[chemisch element]] vormen de kleinste bouwstenen van het element. De atomen van één element hebben alle hetzelfde [[atoomnummer]], wat inhoudt dat ze alle hetzefde aantal [[proton (deeltje)|proton]]en bevatten. Neutrale atomen bevatten evenveel [[elektron]]en als protonen. Een [[Ion (deeltje)|ion]] is een geladen atoom dat een tekort of een overschot aan elektronen heeft.
Neutrale atomen van eenzelfde element kunnen toch een verschillende [[atoommassa]] hebben vanwege verschillen in het aantal [[neutron]]en. Zulke verschillende atomen van hetzelfde element hetenzijn zogenaamde[[isotopen]] van elkaar. Atomen van verschillende elementen zijnverschillen essentieel van elkaar verschillend. De materiaaleigenschapen en het gedrag in [[chemische reactie]]s worden geheel bepaald door de eigenschappen en de onderlinge relaties van de atomen waaruit de materie is opgebouwd.
 
Natuurkundigen gaan uit van een [[atoom|atoommodel]] waarin atomen uit drie kleinere deeltjes bestaan: [[Proton (deeltje)|protonen]], [[neutron]]en, en [[elektron]]en. Deze deeltjes kunnen ook los voorkomen, zonder onderdeel van een atoom te zijn.
 
Vrijwel alle scheikundige en [[natuurkunde|natuurkundige]] [[stofeigenschap|eigenschappen]] van de op aarde voorkomende materie zijn gekoppeld aan de eigenschappen van atomen. Het atoom is daarom een sleutelbegrip in deze beide wetenschappen. De [[natuurkunde|fysische]] eigenschappen van afzonderlijke atomen, waarbij [[stof (scheikunde)|scheikundige stof]]eigenschappen buiten beschouwing worden gelaten, worden bestudeerd in de [[atoomfysica]].
 
In bijvoorbeeld [[ster (hemellichaam)|sterren]], [[neutronenster]]ren en [[zwart gat|zwarte gaten]] komt echter ook materie voor die niet uit atomen is opgebouwd. De studie van deze – vanuit aards perspectief bijzondere – vormen van materie is het terrein van de [[plasmafysica]] en de [[astrofysica]].
Regel 22:
De elektronenwolk wordt het best beschreven als een [[golffunctie]], een niet direct waarneembare grootheid die in de [[kwantummechanica]] wordt gebruikt. Deze grootheid is gerelateerd aan de kans een elektron binnen een eindig volume aan te treffen. Deze kansverdelingen van elektronen worden vaak [[elektronenschil|schillen]] genoemd (de juiste naam voor de omgeving waarin het elektron zich kan bevinden is [[orbitaal]]), omdat de elektronen met de hoogste energie zich over het algemeen verder van de kern, in de buitenste schil, zullen bevinden.
 
De elektronen in de buitenste schil bepalen vooralvoornamelijk de scheikundige eigenschappen van de atomen. Sommige natuurkundige eigenschappen, bijvoorbeeld de [[elektrische geleiding|geleiding]] van een stof, worden ook door de buitenelektronen bepaald. Andere natuurkundige eigenschappen hebben echter meer met de binnenelektronen te maken, zoals het opwekken van [[röntgenstraling]].
 
=== De kern ===
Regel 69:
Na de bekendwording van de elektronen bood zich een nieuw probleem aan: atomen waren neutraal en als elektronen negatief waren, zouden er zich in atomen ook nog positief geladen deeltjes moeten bevinden. In 1911 beschreef [[Ernest Rutherford]] hoe hij experimenten met [[goud]]folie en [[alfastraling|α-deeltjes]] had uitgevoerd (zie: [[atoommodel van Rutherford]]) en daaruit concludeerde dat een atoom bestond uit een kleine massieve positief geladen kern met daaromheen de negatief geladen elektronen. Latere experimenten, uitgevoerd door Rutherford en anderen, toonden aan dat de atoomkern twee verschillende deeltjes bevatte: positieve protonen en neutrale neutronen.
 
In 1914 stelde de [[Denemarken|Deense]] wetenschapper [[Niels Bohr]] dat de elektronen rondcirkeldenrondcirkelen rondomom de atoomkern, en dat zij zich in bepaalde banen met eigen energieniveaus bevondenbevinden, zie [[atoommodel van Bohr]]. Omdat er met het model van Bohr nog steeds een aantal zaken niet verklaard konden worden, kwam [[Erwin Schrödinger]] in 1926 met een [[kwantummechanica|kwantummechanisch]] model waarbij elektronen niet als deeltjes, maar als golfverschijnsel werden voorgesteld. Een jaar later kwam [[Werner Heisenberg]] met het [[onzekerheidsprincipe van Heisenberg]], waarmee hij aangaf dat het inderdaad niet mogelijk was van een elektron de precieze plaats in een atoom aan te geven.
 
{{Zie ook|Zie ook de [[lijst van deeltjes uit de deeltjesfysica]] voor een compleet overzicht van alle deeltjes.}}