Dressuur: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
M.tuithof (overleg | bijdragen)
Regel 54:
Bij dressuurwedstrijden in [[Nederland]] beoordeelt een jury de mate van gymnastisering en beheersing van het paard. Voor wat betreft de basissport (breedtesport) gebeurt dat in vier primaire klassen.
 
In een ''dressuurproef'' van de B tot en met de M2 kunnen maximaal 300 punten behaald worden, in 29 handelingen. Deze punten worden onderverdeeld in de zogenaamde winstpunten. Indien er voor de handelingen gemiddeld een 6 wordt gereden, behaalt men 180 punten, dit is één winstpunt. Met 10 winstpunten kan men naar de volgende klasse, met 30 winstpunten móét men door. Deze proeven worden gereden in een rijbaan van 20 bij 40 meter. In de Z1 en de Z2 is dit aantal 340 punten, in 34 handelingen. Hier moeten dus 204 punten verdiend worden om een winstpunt te rijden. Deze zware proeven worden officieel gereden in een rijbaan van 20 bij 60. In de proeven geeft de jury per handeling een cijfer variërend van 0 tot 10. Een 0 staat voor ''niet uitgevoerd'' en een 10 voor ''uitmuntend''. Een 10 wordt echter zelden gegeven, zelfs in de topsport.toppiiieeee
 
De Nederlandse sportfederatie voor de paardensport is de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie, afgekort [[Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie|KNHS]]. Vrijwel alle wedstrijden worden onder de regels van deze federatie gereden, maar er zijn ook zogenaamde ''onderlinge wedstrijden'', meestal van één of enkele verenigingen of rijscholen. Deze wedstrijden vallen als ze in manegeverband gereden worden onder de [[Federatie Nederlandse Ruitersportcentra]], afgekort FNRS. Er is voor deze wedstrijden een naslagwerk "Leer paardrijden met plezier", waarin proeven zijn opgenomen van dressuur, caprilli (begin van springen) en western. Let wel, dit zijn slechts aanzetten voor de net genoemde takken van de sport. De dressuurproeven bestaan uit proef A en B en lopen van F1 t/m F20, de caprilli-proeven lopen van C1 t/m C4 en de westernproeven lopen van W1 t/m W10. Daarnaast zijn er speciale dressuurproevenboekjes verkrijgbaar bij ruitersportzaken, waarin alle voornoemde proeven zijn opgenomen. Bij de jurering wordt meer op de ruiter dan de combinatie gelet (de combinatie bestaat uit een manegepaard en manegeruiter). Er wordt vooral gelet op de correctheid van de hulpen van de ruiter. Het paard hoeft de handelingen niet per se uit te voeren, als de hulpen maar correct gegeven zijn. Je moet aantonen dat je iets meerdere keren probeert. Als je de handeling alsnog goed uitvoert, krijg je evengoed nog een gedeelte van de punten. Het minimale puntenaantal om de proef te halen is 210. Er wordt bij deze ''onderlinge wedstrijden'' gereden onder het reglement van het KNHS, omdat dit algemeen aanvaard is.