Vereenigde Oostindische Compagnie: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Hondjes (overleg | bijdragen)
kGeen bewerkingssamenvatting
k |{{Largethumb}}| is redundant, gebruik voortaan |thumb|
Regel 7:
| doel = Zeehandel met het gebied ten oosten van de [[Kaap de Goede Hoop]] en ten westen van de [[Straat Magellaan]].
| financiering = Via [[Aandeel|aandelen]]; vast kapitaal: ruim 6,4 miljoen gulden.
| opheffing = maart 1798 (formele opheffing)<br />31 december [[1800]] (laatste dag geldigheid octrooi)
| oorzaak einde = Verovering [[Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden]] door [[Frankrijk (hoofdbetekenis)|Frankrijk]], [[Vierde Engels-Nederlandse Oorlog]], corruptie, mismanagement, verlies winstgevende opiumhandel aan Engeland.
| slogan =
Regel 24:
| portaal2= VOC
}}
[[Bestand: Flag of the Dutch East India Company.svg|thumb|260px|VOC-vlag]]
De '''Vereenigde Oostindische Compagnie''' of in hedendaagse spelling '''Verenigde Oost-Indische Compagnie''', afgekort tot '''VOC''' (1602-1800), was een particuliere Nederlandse handelsonderneming met een [[monopolie]] op de overzeese handel tussen de [[Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden]] en het gebied ten oosten van [[Kaap de Goede Hoop]] en ten westen van de [[Straat Magellaan]].
 
De VOC werd in 1602 opgericht als de ''Generale Vereenichde geoctrooieerde Compagnie''.<ref>Balk, G.L., Dijk, Frans van en Kortlang, D.J. (2007) The archives of the Dutch East India Company (VOC) and the local institutions in Batavia (Jakarta), p. 46</ref> Het was destijds het grootste handelsbedrijf ter wereld en was de eerste [[naamloze vennootschap]] met vrij verhandelbare [[aandeel|aandelen]].<ref>{{Citeer web |url=http://www.oudsteaandeel.nl/ |titel='s Werelds oudste aandeel |auteur= |uitgever=oudsteaandeel.nl |datum= |bezochtdatum=1 januari 2013}}</ref> De VOC wordt vaak genoemd als het eerste bedrijf dat in meerdere landen vestigingen had. De VOC richtte een handelsnetwerk op tussen de diverse handelsposten in de [[Indië (regio)|Aziatische regio]]. Deze intra-Aziatische handel zorgde vele jaren voor grote winsten. De VOC sloot daartoe naar believen traktaten met oosterse [[Absolute monarchie|potentaten]] en vorsten.<ref name="Dillen, J.G. 1970 p. 127">Dillen, J.G. van (1970) Van Rijkdom en Regenten. Handboek tot de Economische en Sociale Geschiedenis van Nederland tijdens de Republiek, p. 127.</ref> De compagnie sloeg tijdelijk [[Muntsysteem van de Vereenigde Oostindische Compagnie|eigen munten]], want in Azië was nauwelijks vraag naar Europese producten. De VOC had een eigen leger en oorlogsschepen ter handhaving of uitbreiding van haar positie en om zo nodig handel met de lokale bevolking af te dwingen. De compagnie stortte zich in de eerste jaren in dure militaire campagnes om de Portugezen uit Aziatische handelsposten te verdrijven en andere concurrenten op een afstand te houden. <!--De [[vaste kosten]] bleven hoog vanwege de vele garnizoenen die bemand moesten worden en de sterke oorlogsvloot die nodig was om het handelsgebied van de VOC te verdedigen en verder uit te breiden.--> Rond 1700 was de helft van het aantal medewerkers soldaat.<ref>Gaastra, F. (2002) 'Sware continuerende lasten en groten ommeslagh', p. 85. In: De Verenigde Oost-Indische Compagnie. Tussen oorlog en diplomatie. Onder redactie van G. Knaap en G. Teitler</ref>
Regel 44:
== Stichting en bestuur ==
===Octrooi===
[[FileBestand:NL-HaNA 1.04.02 1 19.jpg|{{largethumb}}thumb|Octrooi van de VOC uit 1602]]
In 1602 gingen zes compagnieën uit de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden over in de VOC.<ref>Vandaag de dag worden die de [[voorcompagnie]]ën genoemd.</ref> Op 20 maart 1602 verleenden de [[Staten-Generaal van de Nederlanden|Staten-Generaal]] een [[octrooi]] met daarin vastgelegd dat vanuit de Republiek alleen de VOC het recht had zeehandel te drijven in het gebied ten oosten van Kaap de Goede Hoop en ten westen van de Straat Magellaan.<ref>De kosten voor de aanvraag van het octrooi bedroegen 25.000 [[Vlaamse pond]], maar dit werd nooit betaald. In: Heijer, Henk J. den (2005) [http://books.google.com/books?id=v6YQrl_pof0C&pg=PP1&dq=De+geoctrooieerde+compagnie:+de+VOC+en+de+WIC+als+voorlopers+van+de+naamloze++vennootschap&ei=AKGqS82wKZW2zASFiKXYDQ&hl=nl&cd=1#v=onepage&q=De%20geoctrooieerde%20compagnie%3A%20de%20VOC%20en%20de%20WIC%20als%20voorlopers%20van%20de%20naamloze%20%20vennootschap&f=false De geoctrooieerde compagnie de VOC en de WIC als voorlopers van de naamloze vennootschap], p. 60</ref> Het hele octrooigebied stond toentertijd bekend als Indië. Er werd dus handel gedreven op louter Indië. De dag van de octrooiverlening wordt algemeen beschouwd als de officiële oprichtingsdatum. Het octrooi had een geldigheidsduur van eenentwintig jaar. Afgesproken was dat de participanten het recht hadden om na tien jaar hun gehele inleg terug te krijgen. Het octrooi werd telkens met 21 jaar vernieuwd, waarbij de inhoud kon worden aangepast.
 
===Heren XVII en Kamers===
[[Bestand:Heraldy at the Castle of Good Hope.JPG|{{Largethumb}}thumb|Wapen van de [[Staten-Generaal van de Nederlanden|Staten-Generaal]], het kenteken van de VOC en de wapens van de zes VOC-steden: [[VOC-Kamer Hoorn|Hoorn]], [[VOC-Kamer Delft|Delft]], [[VOC-Kamer Amsterdam|Amsterdam]], [[VOC-Kamer Zeeland|Middelburg]], [[VOC-Kamer Rotterdam|Rotterdam]] en [[VOC-Kamer Enkhuizen|Enkhuizen]] over de ingang van de [[Kasteel de Goede Hoop]], [[Kaapstad]]]]
De hoogste autoriteit was in handen van de [[Heren XVII]], zo genoemd naar het aantal bewindhebbers dat het centraal bestuur vormde. Hier werden de belangrijkste beslissingen genomen. Daarnaast waren er vier regionale afdelingen (Amsterdam, Zeeland, West-Friesland en Maaze) met in zes steden een kantoor dat 'Kamer' genoemd werd. De zes steden waren Amsterdam, Middelburg, Hoorn, Enkhuizen, Delft en Rotterdam. Deze vormden het dagelijks bestuur en konden handelen binnen de door de Heren XVII gestelde normen. Elke Kamer rustte eigen schepen uit voor de handel op Indië. Ze vaardigden ook bewindhebbers af naar het centraal bestuur. Het aantal bewindhebbers van elke Kamer dat werd afgevaardigd was zodanig vastgesteld dat Amsterdam geen absolute meerderheid kon krijgen.
 
Regel 54:
 
===Bewindhebbers===
[[Bestand:DirectiekamerVOC.jpg|{{Largethumb}}thumb|De tafel met de zeventien stoelen van "de [[Heren XVII]]" in het [[Oost-Indisch Huis (Amsterdam)|Oost-Indisch huis]] in Amsterdam]]
De 73 bewindhebbers van de zes voormalige compagnieën kregen bij de start van de VOC de dagelijkse leiding. Dit aantal moest volgens afspraak door natuurlijk verloop worden teruggebracht tot 60 bewindhebbers. Het werden er weer meer toen in de periode 1613-1665 diverse provincies en steden een zetel opeisten nadat de Staten-Generaal fikse subsidies hadden verleend, omdat ze van mening waren dat ze alleen op die manier controle konden uitoefenen op de subsidie-uitgaven.<ref>Het ging om zetels voor de provincies Gelderland, Utrecht, Friesland, Overijssel, Stad en Lande en de steden Dordrecht (2), Gouda, Haarlem, Alkmaar en Leiden.</ref> Vanaf 1696 mocht de Ridderschap van Holland twee bewindhebbers installeren.<ref> Nationaal Archief, nummer archiefinventaris: 1.04.02, p. 20-21</ref> Daarmee kwam het aantal weer op 73 bewindhebbers.
 
In 1749 werd stadhouder [[Willem IV van Oranje-Nassau|Willem IV]] aangesteld tot opperbewindhebber. De prins kreeg tevens het recht de andere bewindhebbers te benoemen.<ref>De achtergrond hiervoor was het toenmalige streven naar versterking van de positie van de stadhouder tegenover die van de [[regenten]] en een einde te maken aan ingewikkelde procedures.</ref> Ook zijn opvolger [[Willem V van Oranje-Nassau|Willem V]] kreeg die functie.<ref name="F.S.">F.S. Gaastra (jaartal onbekend) Inleiding tot het archief Verenigde Oost-Indische Compagnie, in: inventarisnummer 1.04.02, Nationaal Archief, 's-Gravenhage, gahetna.nl</ref><ref>In de praktijk waren zij zelf niet bij de vergaderingen aanwezig en lieten zij zich vertegenwoordigen.</ref> Na de Franse inval en de oprichting van de Bataafse Republiek werden alle bewindhebbers op 1 maart 1796 van hun taken ontheven. Het dagelijkse bestuur werd overgenomen door het 21 leden tellende [[Comité tot de zaken van de Oost-Indische handel en bezittingen]].<ref name="F.S." />
 
=== Raad van Indië ===
[[Bestand:Jan Pieterszoon Coen by Jacob Waben.jpg|thumb|260px|[[Gouverneur-generaal]] [[Jan Pieterszoon Coen]] (1587-1629) was de initiatiefnemer tot de intra-Aziatische handel en de stichter van [[Batavia (Nederlands-Indië)|Batavia]], maar ook verantwoordelijk voor het uitmoorden van de plaatselijke bevolking op de [[Banda-eilanden|Banda]]-eilanden. ([[Jacob Waben]], aanvang zeventiende eeuw)]]
Vanaf 1609 was het plaatselijke bestuur in Indië in handen van de [[Raad van Indië]], ook de ''Hoge Indiase Regering'' genoemd.<ref name="Wil">Dijk, Wil O. (2006) Seventheenth-century Burma and the Dutch East India Compagny, 1634-1680, p. 58 (handelseditie dissertatie)</ref> Deze uit gewoonlijk zes personen bestaande organisatie was verantwoording schuldig aan de Heren XVII, maar omdat instructies gemiddeld driekwart jaar onderweg waren, was die in verregaande mate bevoegd zelf beslissingen te nemen. Deze Hoge Regering werd geleid door de [[gouverneur-generaal]] en werd bijgestaan door raadsleden. De gouverneur-generaal was bij belangrijke beslissingen verplicht om de 'raden' te consulteren.<ref name="Wil" /> De op een na hoogste functie werd ingenomen door de directeur-generaal, die de Aziatische handel overzag. Daarnaast fungeerde hij bij afwezigheid van de gouverneur-generaal als diens plaatsvervanger. De visitateur-generaal was verantwoordelijk voor de boekhouding en de president van het Hof van Justitie was eveneens verplicht lid. Er was ook een lid voor militaire zaken en een voor de scheepvaart. Een Raad van Indië-lid verdiende 350 gulden, de gouverneur-generaal 1.200 gulden per maand, exclusief vrije kost en inwoning. De Raad van Indië zetelde eerst op het Molukse eiland [[Ternate (eiland)|Ternate]] en later in de stad [[Batavia (Nederlands-Indië)|Batavia]] op Java.
 
=== Factorijen ===
De VOC bezat tal van [[factorij]]en. Waar de compagnie ook territoriale macht had, werden ze geleid door een gouverneur. Bij factorijen die alleen een economisch belang hadden, stond een directeur aan het hoofd en waar de militaire aanwezigheid het meest bepalend was, werd leiding gegeven door een commandeur. Bij andere werd naargelang het algehele belang van de factorij de hoogste positie respectievelijk ingenomen door een opperhoofd, opperkoopman, koopman, onderkoopman of assistent. Soms ook had een boekhouder de leiding.<ref name="O">Dijk, Wil O. (2006) p. 59 (handelseditie dissertatie)</ref> In elke factorij was er naast de hoogste gezagsdrager een raad van adviseurs aanwezig, waarbij elke adviseur een eigen taak vervulde.<ref name="O" />
 
==Kapitaal==
[[Bestand:VOC aandeel 9 september 1606.jpg|{{Largethumb}}thumb|Links de oudst bewaarde kwitantie van een termijnbetaling van een participatie in een VOC-aandeel, gedateerd 9 september 1606. Rechts de tot 1650 op de kwitantie bijgehouden uitbetaling van dividend.]]
Om aan kapitaal te komen, konden alle ingezetenen van de Republiek tot en met 31 augustus 1602 bij elke Kamer schriftelijk vastleggen hoeveel geld ze wilden inleggen, dat vervolgens in termijnen betaald kon worden. Een aandeel in de investering dat bijvoorbeeld in de Kamer van [[Amsterdam (hoofdbetekenis)|Amsterdam]] in de boeken stond, kon vrijelijk verhandeld worden, maar kon niet bij een andere Kamer worden ingeschreven.<ref>Petram, L.O. (2011) How the Amsterdam market for Dutch East India Company shares became a modern securities market, 1602-1700</ref> Op die manier kreeg elke Kamer een vast eigen aandeel in de VOC. Alleen al in Amsterdam legden 1143 investeerders geld in.<ref>Petram, L.O. (2011)</ref> In totaal werd ruim 6,4 miljoen gulden ingelegd.<ref>Het geld mocht in drie termijnen betaald worden. Waarschijnlijk zijn er dat in de praktijk vier geworden. De Kamer van Amsterdam liet op 1 augustus 1607 weten dat de inleg voor dit kantoor op die dag in zijn geheel ontvangen was. In: Heijer, Henk J. den (2005) p. 60-61</ref> Vastgelegd werd dat dit bedrag verhoogd, noch verlaagd mocht worden.<ref>Uiteindelijk kwam het bedrag in 1693 uit op 6.440.200 gulden en dat is sindsdien niet meer veranderd. In: Heijer, Henk J. den (2005) p. 60</ref>
 
Regel 95:
 
== Schepen ==
[[FileBestand:Houtsnijwerk van de Batavia (20).JPG|thumb|260px|Replica van het VOC-[[spiegelretourschip]] [[Batavia (schip)|Batavia]], een vroeg-17e-eeuws schip]]
[[Bestand:VOC Amsterdam.jpg|thumb|260px|Replica van het VOC-[[spiegelretourschip]] ''[[Amsterdam (schip, 1748)|Amsterdam]]'', een medio-18e-eeuws schip]]
Gedurende bijna 200 jaar van zijn bestaan werden ongeveer 4700 schepen naar Azië uitgerust, waarvan bijna 1700 in de zeventiende en meer dan 3000 in de achttiende eeuw. Van de in totaal 1772 VOC-schepen die tussen 1603 en 1795 van stapel liepen, werden er 336 op de Middelburgse werven gebouwd, in Rotterdam 110, Delft 111, Enkhuizen 108, Hoorn 102 en in Amsterdam 683; 247 schepen gingen in die periode verloren. Vanaf de Middelburgse rede bij "Zeeburg" [[Fort Rammekens]] vertrokken 1147 schepen.
 
Het grootste VOC-spiegelretourschip, de "Prins Willem" liep in 1650 in Middelburg van de helling. Op alle VOC-scheepswerven bouwde men schepen met een lengte van (omgerekend) 39, 41, 45 en 48 meter. Alleen in Middelburg werden de grootste Oost-Indiëvaarders van 51 meter of groter gebouwd, zoals de "Prins Willem" die 170 Middelburgse Blooise voet (0,3 m) of 181 Amsterdamse voet (0,283 m) lang was. Met een volume van 1200 ton was het een zeer groot schip.
 
Het [[spiegelretourschip]] was het meest gebruikte scheepstype. Het waren driemasters met een gemiddelde lengte van 40 meter. Het laadvermogen was gemiddeld achthonderd ton. De schepen gingen zo'n vijftien jaar mee. Andere, kleinere, gebruikte schepen waren bijvoorbeeld de [[hoeker]], het [[jacht (scheepstype)|jacht]], de [[Fluitschip|fluit]], de [[pinas (schip)|pinas]] en het [[galjoot]].
Regel 129:
== Handel ==
=== Beginjaren ===
[[Bestand:VOC Octrooigebied 2.jpg|{{Largethumb}}thumb|Het feitelijke handelsgebied. Officieel lag het aan de VOC verleende [[octrooi]] tussen [[Kaap de Goede Hoop]] en [[Straat Magellaan]] (''dat niemant, (-)uit deze vereenigde Landen zal mogen vaaren, (-) Beoosten de kaap de Bonne Esperance, ofte door de straat van Magellanes, op de verbeurte van de schepen en goederen''.<ref name="wikisource">{{Citeer web |url=http://nl.wikisource.org/wiki/Octrooi_van_de_VOC |title=nl.wikisource.org|accessdate=1 januari 2013|work=Octrooi van de VOC}}</ref>).]]
 
Het feitelijke handelsgebied van de VOC strekte zich uit van Kaap de Goede Hoop tot Japan. De uitreding van schepen was een zo kostbare aangelegenheid dat er aanvankelijk weinig winst werd gemaakt. Typerend is dat de VOC-bewindhebbers in het begin uit eigen zak de boekhouders, de kassier en het overige kantoorpersoneel bezoldigden.<ref>Dillen, J.G. (1970) p. 113-114</ref> De koersen van de actiën stegen snel toen [[Steven van der Hagen]] in 1605 als eerste met een rijke lading terugkwam en er in 1607 geruchten waren over een verovering van de Maleise stad [[Nederlands-Malakka|Malakka]].
Regel 140:
 
Aan de kaapvaart had de VOC in de eerste 21 jaar van haar bestaan volgens historicus Victor Enthoven zo'n tien miljoen gulden verdiend. Had zij die inkomsten niet gehad, dan was de compagnie volgens hem in de beginjaren al failliet gegaan. Het gemiddelde rendement op de aandelen bedroeg tot begin jaren twintig van de zeventiende eeuw zo'n zes procent op jaarbasis. Dat was minder dan wat de banken voor [[Sparen|spaargeld]] gaven.
[[FileBestand:AMH-6669-KB View of Batavia.jpg|thumb|260px|Zicht op [[Batavia (Nederlands-Indië)|Batavia]] (toegeschreven aan A. d'Winter, circa 1706) (collectie [[Koninklijke Bibliotheek (Nederland)|Koninklijke Bibliotheek]], [[Den Haag|'s-Gravenhage]])]]
Aangezien de VOC de periode na het [[Twaalfjarig Bestand]] vreesde, dat in 1621 zou eindigen, werd in 1619 een verbond gesloten met de [[Britse Oost-Indische Compagnie]]. Afgesproken werd dat de Engelsen en de VOC gezamenlijk een oorlogsvloot zouden vormen van twintig schepen. Daarmee zouden na het aflopen van het bestand de Spanjaarden en Portugezen bevochten kunnen worden. Ook zou daarmee voorkomen moeten worden dat de Chinezen nog langer handel zouden kunnen drijven met Manilla. Daarnaast werd bepaald dat beide compagnieën gezamenlijk in peper zouden handelen en de winst gelijkelijk zouden verdelen. Wat de specerijenhandel in de Molukken, Banda en op Ambon betreft, zou de VOC twee derde van de handel in handen krijgen en de Britten een derde. De samenwerking kreeg een flinke knauw toen in 1623 de VOC op Ambon liefst tien Britten liet onthoofden. Volgens de VOC zouden zij het plan hebben opgevat om de plaatselijke VOC-vesting te veroveren, in samenwerking met Japanse huursoldaten, waarvan er negen eveneens geëxecuteerd werden. De aantijgingen waren door de VOC verkregen middels het martelen van de Britten en Japanners. De Britse compagnie, evenals de Britse regering, ontkende in alle toonaarden dat er ooit plannen waren geweest om de VOC van Ambon te verjagen en eiste genoegdoening. Die kwam er niet. De overgebleven Britten lieten vervolgens de handel in de Molukken, Ambon en de Banda-eilanden voor wat het was en vluchtten, bang voor hun leven. De affaire ging de geschiedenis in als de [[Ambonse Moord]]. Van gezamenlijk optrekken tegen de Spanjaarden en Portugezen kwam weinig meer terecht. Slechts eenmaal werd een gezamenlijke oorlogsvloot samengesteld, in 1620 en gericht tegen Manilla.<ref>Jong, Chris de (2015) Engels-Nederlandse rivaliteit in de Grote Oost, 1579-1630, p. 1-14</ref>
[[Bestand:2015.04.12.00001a.jpg|{{Largethumb}}thumb|[[Kraakporselein]]]]
In 1622 voerde een groep participanten oppositie tegen de bewindhebbers. Een aantal bewindhebbers had namelijk een complete voorraad handelsgoederen opgekocht, nog voordat die de Republiek bereikt had.<ref>Dudok van Heel, S.A.C. (2008) Van Amsterdamse burgers tot Europese aristocraten, p. 155</ref> De aandeelhouders beschuldigden de bewindhebbers van mismanagement, zelfverrijking, belangenconflicten en een gebrek aan financiële openheid. Daarop werd bij de vernieuwing van het octrooi in 1623 de macht van de bewindhebbers enigszins beperkt.<ref name="books.google.com">Heijer, Henk J. den (2005) p. 83</ref> Er werd een regel ingesteld dat ze niet meer hun leven lang, maar slechts voor een periode van drie jaar als bewindhebber konden aanblijven en vervolgens drie jaar aan de zijlijn moesten staan. Hiermee werd al spoedig de hand gelicht.<ref name="books.google.com" /> Daarnaast mochten de bewindhebbers alleen nog op publieke veilingen en tegen dezelfde voorwaarden als anderen handelswaren kopen.<ref>Dillen, J.G. van (1970) p. 122.</ref>
Vanaf 1647 werden de bewindhebbers vast bezoldigd, evenals het kantoorpersoneel.<ref>Gaastra, F. (2009) Geschiedenis van de VOC, p. 35</ref> In dat jaar probeerde de in 1621 opgerichte en inmiddels nagenoeg failliete [[West-Indische Compagnie]] vergeefs te fuseren met de VOC.
 
=== Ruilhandel ===
[[Bestand:Waere affbeeldinge Wegens het Casteel ende Stadt BATAVIA gelegen opt groot Eylant JAVA Anno 1681.jpg|{{Largethumb}}thumb|Batavia omstreeks 1681]]
Omdat er in Azië weinig interesse bestond voor Europese producten, voeren de schepen aanvankelijk met een [[Ballast (verzwaring)|ballast]] van bakstenen en werd de handel veelal betaald met goud en zilver, aangevoerd vanuit Europa, Arabië, Zuid-Amerika of Japan, of met textiel en zijde die in India waren gekocht. Zo bouwde de VOC voort op een bestaand handelsnetwerk dat werd uitgebreid met [[factorij]]en die zilver, [[Tin (element)|tin]], hout, huiden, koper, [[salpeter]], [[ivoor]], [[Betelpalm|betelnoten]] en [[opium]] leverden.<ref>De Nederlandse historicus Hans Derks noemt de VOC spottend de Violent Opium Compagnie.</ref>
 
Het opzetten van een netwerk van ruilhandel, dat de "Indische buitenhandel" werd genoemd, is gepropageerd door gouverneur-generaal [[Jan Pieterszoon Coen]] (1587-1629) om het tekort aan edele metalen en contanten te ondervangen. Hij was ervan overtuigd dat met deze intra-Aziatische handel de VOC zich volledig zou kunnen bedruipen en geen geld uit de Republiek meer nodig zou hebben om handelsgoederen in te kopen. Om dat mede te realiseren wilde hij vele Nederlanders naar de Indische archipel laten emigreren. Voor dat laatste ontbrak het aan belangstelling. Tussen circa 1635 en 1690 maakte de VOC inderdaad winst met de door Coen ingestelde interne handel.<ref name="F.S." />
 
Het ruilen van Chinese zijde tegen Japans zilver bleek uitermate winstgevend. [[Pattani (stad)|Pattani]] op het [[Maleisië|Maleise schiereiland]] werd al snel een centrum voor de inter-Aziatische handel; in het bijzonder voor de handel op China.
 
=== Monopolie ===
Het was de VOC al snel duidelijk dat er in Europa slechts een beperkte markt was voor de afzet van specerijen. De compagnie vreesde dat als anderen ongebreideld specerijen zouden gaan aanvoeren, de verkoopprijs zou kelderen. Om die zoveel mogelijk in eigen hand te houden, besloot de VOC dat het voor de compagnie het voordeligst was om de specerijenhandel te [[monopolie|monopoliseren]].
 
Samen met de eerste gouverneur-generaal [[Pieter Both]] stond Jan Pieterszoon Coen een beleid voor om op agressieve wijze een [[monopolie]] te verwerven in de specerijenhandel in de Indische archipel. Om dat te bereiken voerde Coen oorlog tegen Europese rivalen en Indische vorsten. De pogingen van de [[Britse Oost-Indische Compagnie]] een aandeel te krijgen, werden door Coen zo veel mogelijk gedwarsboomd.
 
Uiteindelijk gelukte het de compagnie, veelal met geweld of anderszins met vals spel, om de specerijenhandel grotendeels te monopoliseren. Met peper lukte dat echter niet, aangezien de gebieden waar deze specerij groeide te wijd verbreid was. Het lukte eigenlijk ook niet met kaneel, maar de VOC had wel de gehele kaneelhandel op Ceylon in handen en de kwaliteit van het kaneel op dit eiland was superieur aan alle andere.
 
Net als de Portugezen in [[Oud-Goa|Goa]], zag Coen als doel alle handel te centraliseren en via Batavia te laten verlopen. Vervolgens beoogde hij de handel op het [[Chinees Keizerrijk]] te monopoliseren door havens te bezetten die door Chinese schippers werden aangedaan en oorlog te voeren tegen Spanjaarden en Portugezen om hun aandeel in de lucratieve handel met het onbekende maar rijk geachte China af te buigen naar Batavia.<ref>Toezending van kapitaal uit het vaderland zou daardoor overbodig worden. In: Blussé, L. & J. de Moor (1983) Nederlanders overzee, p. 159.</ref> Zo werd de haven van Manilla geblokkeerd om Chinese kooplieden te dwingen Batavia aan te doen.<ref>Amstel, A. van (2011) Barbaren, rebellen en mandarijnen, p. 50.</ref>
Regel 165:
In 1622 werden de [[VOC op de Banda-eilanden|Banda-eilanden]] onder controle gebracht (waarbij vrijwel de gehele plaatselijke bevolking omkwam) en besloot de VOC mee te werken aan de uitrusting van de Nassause vloot onder [[Jacques l'Hermite]], die belast was met een geheime instructie: een aanval op [[Callao (stad)|Callao]] en het in handen krijgen van een [[zilvervloot]].<ref>Brederode, W. van, Looijesteijn Henk (2008) Op jacht naar Spaans zilver. Het scheepsjournaal van Willem van Brederode, kapitein der mariniers in de Nassause vloot (1623-1626), p. 45, 71</ref>
 
De VOC concentreerde de teelt van kruidnagelen op het Molukse eiland [[Ambon (eiland)|Ambon]] door op andere Molukse eilanden alle kruidnagelbomen te kappen. Geweld tegen de plaatselijke bevolking werd daarbij niet uit de weg gegaan.
 
Coen gaf in 1622 opdracht om de Portugezen met geweld uit [[Macau (hoofdbetekenis)|Macau]] te verjagen. De Portugese verdediging bleek sterker dan gedacht en de aanval werd een mislukking. Vervolgens werd een fort gebouwd op de wat verderop gelegen eilandengroep [[Pescadores]] in de [[Straat van Taiwan|Straat Formosa]] om van daaruit op China handel te drijven, maar de Chinezen toonden weinig interesse, waarop besloten werd om langs de Chinese kust te gaan roven. Dat leidde tot een tegenreactie van de Chinezen, die de VOC op de Pescadores aanvielen. Na een beleg van enkele maanden gaven de Hollanders zich over en verkasten naar een zandbank vlak bij het nog verder van de Chinese kust afgelegen [[Nederlands-Formosa|Formosa]]. In 1633 vond er een nieuwe strijd plaats over wie de baas was in de Straat Formosa. Deze [[Zeeslag bij de baai van Liaoluo]] werd opnieuw glansrijk door de Chinezen gewonnen.
 
Vanaf 1634 won de factorij aan de [[Hooghly (rivier)|Hooghly]] steeds meer aan belang. Pas vanaf dit jaar werd jaarlijks [[dividend]] uitgekeerd.<ref>Dillen, J.G. (1970) p. 126</ref>
[[Bestand:HiradoVOCfactory(montanus-1669).jpg|{{Largethumb}}thumb|De Nederlandse [[factorij]] op het Japanse eiland [[Hirado]] (17e-eeuwse gravure)]]
De VOC vestigde in 1637 een factorij in het Vietnamese [[Protectoraat Tonkin|Tonkin]], belangrijk voor de export van Vietnamese zijde naar Japan.<ref>[http://www.vocsite.nl/geschiedenis/handelsposten/tonkin.html Tonkin en Quinam (Vietnam)], vocsite.nl</ref> In Japan kon de VOC relatief gunstig aan zilver komen, waar een kwart van de wereldproductie plaatsvond. De waardeverhouding van goud en zilver tussen Europa en Azië verschilde; de waardering van zilver in het verre oosten en Perzië was groter dan voor goud. Vanaf 1640 kreeg de VOC in Japan te maken met tegenwerking van de [[Shogun (titel)|shogun]] die de Hollandse factorij op [[Hirado]] liet verplaatsen naar het kunstmatige eiland [[Dejima]]. De Portugezen waren al eerder uit Japan verdreven vanwege hun missieactiviteiten, waardoor de Nederlanders uiteindelijk tot 1853 de enige westerlingen waren die met Japan handel mochten drijven.
 
Gouverneur-generaal [[Antonio van Diemen|Antonie van Diemen]] stuurde [[Abel Tasman]] in 1642 eropuit om [[Terra Australis|Zuidland]], het latere Australië, verder in kaart te brengen. De expedities van [[Maarten Gerritsz. de Vries|Maarten Vries]] naar het noorden en van Tasman naar het zuiden hadden tot doel meer goud en zilver aan te leveren, maar beiden keerden onverrichter zake terug.
[[FileBestand:Goa Battle.png|thumb|260px|right|De zeeslag bij [[Goa (India)|Goa]] in 1638 tussen de VOC en een Portugese vloot ([[Johannes Vingboons]], 1665)]]
De stad [[Goa (stad)|Goa]] werd acht jaar lang geblokkeerd, zodat de uitvoer naar Lissabon tussen 1636 en 1644 werd belemmerd. In 1641 verdreven de Nederlanders met hulp van de [[sultan (rang)|sultan]] van [[Johor]] de Portugezen uit hun fort in Malakka en de VOC nam daarmee een belangrijk handelscentrum over, evenals de heerschappij over de [[Straat Malakka|Straat van Malakka]]. Omdat de VOC vanuit Batavia al de [[Javazee]] beheerste, had de compagnie vanaf Kaap de Goede Hoop de handelsroute naar de [[Zuid-Chinese Zee]] in handen.
 
De Cambodjaanse koning liet in 1643 na een zakelijk meningsverschil tientallen VOC-personeelsleden vermoorden. Tientallen andere VOC'ers werden tot slaaf gemaakt. Een jaar later werd een VOC-vloot verslagen die wraak wilde komen nemen. Enkele jaren eerder waren al alle VOC-functionarissen in de factorij van het Vietnamese [[Hội An (Quảng Nam)|Hội An]] vermoord, een vergeldingsactie van de plaatselijke heersers voor het door de VOC eigenhandig ophangen van een dief. De VOC kwam ook hier, met drie schepen, represaillemaatregelen nemen, maar werd verslagen.
[[Bestand:Anonymous The Noord-Nieuwland in Table Bay, 1762.jpg|{{Largethumb}}thumb|Anoniem schilderij met de [[Tafelberg (Kaapstad)|Tafelberg]] op de achtergrond (1762)]]
In 1652 vestigde [[Jan van Riebeeck]] een verversingspost bij [[Kaap de Goede Hoop]], daarmee de aanzet gevend voor wat later de [[Nederlandse Kaapkolonie|Kaapkolonie]] zou worden.
[[FileBestand:AMH-6844-KB View of city and Fort Zeelandia on Taiwan.jpg|thumb|260px|Blik op [[Fort Zeelandia (Formosa)|Fort Zeelandia]] op [[Nederlands-Formosa|Formosa]] (anoniem, circa 1670, collectie [[Koninklijke Bibliotheek (Nederland)|Koninklijke Bibliotheek]])]]
[[FileBestand:AMH-2634-NA Map of Ceylon.jpg|thumb|260px|Kaart van het eiland [[Sri Lanka|Ceylon]] na de soevereine overdracht in 1766 van alle kustgebieden aan de VOC door het [[Koninkrijk Kandy]]. Alles binnen de rode lijn behoorde Kandy toe, erbuiten aan de VOC. (Jean du Perron, 1789, collectie [[Nationaal Archief]], [[Den Haag|'s-Gravenhage]])]]
[[FileBestand:AMH-5644-KB The conquest of Macassar by Speelman from 1666 to 1669.jpg|thumb|260px|[[Makassar]] werd door de VOC veroverd op de inlanders in de jaren 1666-1669]]
In 1654 waren de factorijen [[Suratte]] in noordwest India, [[Jambi (stad)|Jambi]] op [[Sumatra (hoofdbetekenis)|Sumatra]], [[Fort Zeelandia (Formosa)|Fort Zeelandia]] op Formosa en [[Dejima]] in Japan de enige die winst maakten; de andere leden verlies, inclusief die van Batavia.<ref>Ottow, W.M. (1954) Rijckloff Volckertsz van Goens: de carrière van een diplomaat 1619-1655, p. 155</ref>
 
Regel 206:
 
===Teruggang handel===
[[Bestand: Chinezenmoord Van Stolk.jpg|thumb|260px|[[Chinezenmoord]] in [[Batavia (Nederlands-Indië)|Batavia]] van oktober 1740. Onbekende maker en in 1895 gepubliceerd in de ''[[Atlas Van Stolk|Atlas Van Stolk. Katalogus der historie-, spot- en zinneprenten betrekkelijk de geschiedenis van Nederland]]''.]]
 
Het einde van de VOC had vele oorzaken en was een langzaam verlopend proces dat een flink deel van de achttiende eeuw in beslag nam. De vaste kosten bleven hoog vanwege de vele garnizoenen die bemand moesten worden en de sterke oorlogsvloot die nodig was om het handelsgebied van de VOC te verdedigen.
Regel 212:
De intra-Aziatische handel, die in het begin zeer winstgevend voor de VOC was geweest, bracht al vanaf het einde van de zeventiende eeuw geen winst meer op. De handel met Japan via Dejima droogde grotendeels op en de export van zilver en goud uit Japan werd verboden. In de tweede helft van de achttiende eeuw verschoof bovendien de handel van dure [[luxegoed]]eren naar goedkopere massagoederen. Dat ging ten koste van de [[winstmarge]].
 
In de jaren twintig en dertig van de achttiende eeuw ontstond er grote werkloosheid onder de Chinezen, die op Java in de suikerindustrie actief waren, vanwege het in Europa op de markt brengen van goedkopere Braziliaanse suiker. Er kwamen gewapende opstanden en een Chinese aanval op Batavia kon nog net afgeslagen worden. Een en ander culmineerde in oktober 1740 in en rond Batavia in het vermoorden van 5000 tot 10.000 Chinezen; velen waren ongewapend. De slachting, voornamelijk verricht door Hollanders, werd bekend als de [[Chinezenmoord|Bataviase Furie]]. Gouverneur-generaal [[Adriaan Valckenier]] werd medeverantwoordelijk gehouden en verdween voor de rest van zijn leven achter slot en grendel.
 
In een vroege poging de [[smokkel]] van opium tegen te gaan, werd in 1745 de [[Amfioensociëteit]] opgericht. Deze kreeg het monopolie op de opiumhandel op Java en nam tegen een vastgestelde prijs van de VOC een bepaalde hoeveelheid opium af. De sociëteit werd gerund door VOC-bestuurders. De winsten waren voor hen persoonlijk. De opiumsmokkel kon echter niet uitgeroeid worden.<ref>Na 1750 had de VOC ongeveer 125 schepen in dienst, een derde verbleef continu in Aziatische wateren.</ref>
 
In 1756 verloor de VOC zijn handelsgebieden in de Perzische golf. Toen de Engelsen in 1757 [[Calcutta (hoofdbetekenis)|Calcutta]] op de plaatselijke vorst veroverden, kregen die het monopolie op de opiumhandel. De VOC moest voortaan de opium tegen een forse prijs van de Engelsen inkopen, waardoor de winst terugliep. Vanaf dat moment was de VOC niet meer heer en meester in 'haar' handelsgebied.<ref name="Derks, Hans 2012" /> In 1758 moest de VOC haar positie in Suratte afstaan aan de Engelsen. Vanaf 1767 werd ook de handel met [[Ayutthaya (stad)|Ayutthaya]] minder winstgevend.
Regel 220:
Van de handel met [[Dertien Factorijen|Kanton]] bestond 80% uit thee. Die werd betaald met handelsgoederen die ter plekke eerst verkocht moesten worden om de thee te kunnen inkopen. Als dat gebeurd was, hadden de concurrenten de beste kwaliteit thee al opgekocht.
 
Een belangrijke reden was de toenemende Britse en Franse invloed via de Engelse Oostindische Compagnie en de [[Franse Oost-Indische Compagnie]]. Deze kregen militaire staatssteun, terwijl de VOC dergelijke kosten grotendeels zelf moest dragen, wat de concurrentiepositie bemoeilijkte.
 
Een belangrijke schadepost was de illegale particuliere handel of "morshandel", die bedreven werd door de personeelsleden van de compagnie die pover werden betaald en zich op deze manier wisten te verrijken. Repatriërende VOC-dienaren brachten vaak grote fortuinen, die ze zonder toestemming van hun werkgever voor eigen rekening hadden vergaard, mee naar het vaderland. Overigens mocht het hogere scheepspersoneel wel altijd al in beperkte vorm privéhandel bedrijven. Hiermee probeerde de VOC smokkel tegen te gaan. In 1743 werden de mogelijkheden tot private handel uitgebreid. VOC-personeel mocht gaan handelen in producten die voor de VOC weinig winstgevend waren.<ref>Nierstrasz, Jan Christiaan (2008) In the shadow of the company: the VOC (Dutch East India Company) and its servants in the period of its decline (1740-1796), p. 87-88 (dissertatie)</ref> Was het personeel daarmee in de ogen van de VOC te succesvol, dan gebeurde het weleens dat de compagnie verbood om in een bepaald product nog langer als privépersoon handel te drijven.
 
Aan het eind van haar bestaan werd de VOC bestuurd door mensen die te weinig commerciële ervaring hadden, geen reder waren en die meestal ook nog nooit in [[Indië (regio)|Indië]] waren geweest. Bovendien ontbrak het aan een doorzichtig boekhoudsysteem, zodat men in Amsterdam geen goed zicht had op het verloop van de geldstromen. Een [[Winst-en-verliesrekening|winst- en verliesrekening]] werd nooit opgemaakt en de vorming van een reservefonds werd nagelaten.<ref>Dillen, J.G. (1970) p. 116.</ref> Volgens raadpensionaris [[Laurens Pieter van de Spiegel]] was de VOC ''een lichaam zonder directie, ordre of spaarzaamheid''. Vastgesteld kan worden dat de gehele organisatie te rigide was om zich aan te passen.
 
Regel 231:
 
=== Slavernij ===
[[FileBestand:Natives of Arrakan sell slaves to the Dutch East India Company (1663).jpg|thumb|260px|Inwoners uit [[Koninkrijk Arakan|Arakan]] verkopen in het Indiase [[Odisha|Orissa]] slaven aan koopmannen van de VOC (1663, [[Wouter Schouten]])]]
Gedurende de bijna twee eeuwen van haar bestaan verhandelde de VOC mogelijk ruim 50.000 [[Geschiedenis van de Nederlandse slavernij|slaven]].<ref>Rossum, Matthias van (2015) Kleurrijke tragiek. De geschiedenis van slavernij in Azië onder de VOC, p. 26</ref> Dat kwam neer op een 0,5 procent van alle winst. De VOC hield zelf geen monopolie op de verkoop van slaven.
 
In 1625 bevatten de VOC-bezittingen 8.000 slaven, in 1775 waren dat er al 79.500. De VOC bezat volgens historicus Marcus Vink in 1688 4.127 slaven. Daarnaast waren in de VOC-gebieden 66.348 slaven in particulier bezit. Van al die slaven verbleven er 26.000 in Batavia en zo'n 3.700 op de Banda-eilanden. In 1795 woonden er zelfs 40.000 slaven in Batavia. Slaven waren niet zozeer handelswaar, maar dienden vooral als werkkracht. Zo waren honderden slaven werkzaam op de VOC-scheepswerf van het eiland [[Onrust (eiland)|Onrust]] bij Batavia. Anderen waren actief bij het laden en lossen van handelswaren of werkten op de Banda-eilanden bij de kweek en oogst van nootmuskaat, maar de meesten verrichtten huishoudelijk werk. Nadat in de jaren zestig van de zeventiende eeuw in Batavia enkele kruitmolens ontploften, werden slaven ingezet om de onveilige werkzaamheden over te nemen. Ze werden op een enkele keer na nooit tewerkgesteld op de handelstochten, uit angst voor opstanden.
 
De VOC-slaven kwamen voornamelijk uit Azië, maar ook uit [[Madagaskar]] en de Portugese kolonie in Oost-Afrika. Van 1624 tot 1665 werden uit het [[koninkrijk Arakan]] door de VOC 11.556 slaven aangevoerd. Vanuit de [[Golf van Bengalen|Baai van Bengalen]] waren er dat 26.885 in de periode juni 1621 tot november 1665.<ref>Dijk, Wil O. (2008) An end to the history of silence? The Dutch trade in Asian slaves: Arakan and the Bay of Bengal, 1621 – 1665, in: IIAS newsletter, #46, p. 16</ref> Andere gebieden waar veel slaven vandaan kwamen waren Bali, het zuiden van [[Celebes]] en de Molukken. Ongeveer twintig tot dertig procent van de slaven bestond uit vrouwen. Doordat er te weinig slavenkinderen geboren werden en het leven van een slaaf kort was, moesten er voortdurend nieuwe slaven geleverd worden. Volgens een wetenschappelijke studie zouden gedurende de gehele VOC-periode tussen de 660.000 en 1.135.000 slaven naar de VOC-gebieden zijn gebracht.
Regel 241:
 
=== Opheffing ===
[[FileBestand:The East Indiaman General Goddard capturing Dutch East Indiamen, June 1795, by Thomas Luny.jpg|thumb|260px|Nadat de Fransen Nederland hadden bezet, hoorde Nederland bij de vijand van Engeland. In juni 1795 hielden de Engelsen een handelsvloot van de VOC aan. Het verlies van de handelswaar was voor de kwakkelende VOC de genadeslag.<ref>[https://www.nrc.nl/nieuws/2017/10/05/de-ondergang-van-de-voc-wie-weet-hoe-dat-ging-13352033-a1576193 De ondergang van de VOC – wie weet hoe dat ging?], NRC.nl, 5 oktober 2017</ref> ([[Thomas Luny]], 1797)]]
 
Na de oprichting van de Bataafse Republiek in 1795 werd op 24 december van dat jaar besloten dat de VOC per 1 maart 1796 genationaliseerd werd. Alle bewindhebbers werden per die datum ontslagen.<ref>Korte, P.J. (1984) De jaarlijkse financiële verantwoording in de VOC, p. 6</ref> De schulden, bezittingen en administratie van de VOC gingen over op de nieuwe republiek.<ref name="ReferenceA">Derks, Hans (2012)</ref>
Regel 247:
Het octrooi dat eind dat jaar zou aflopen, werd verlengd tot 31 december 1798 om de lopende zaken af te handelen en vervolgens voor een laatste keer tot 31 december 1800. Na het faillissement werd de VOC in de volksmond "Vergaan Onder Corruptie" genoemd.
 
De afzonderlijke Kamers van de VOC in Delft, Hoorn en Enkhuizen werden pas in 1803 door de ''Raad van Aziatische Bezittingen en Etablissementen'' opgeheven.<ref>[http://www.vocsite.nl/geschiedenis/organisatie.html Organisatie van de VOC. Het einde van de VOC], vocsite.nl</ref> In Rotterdam en Middelburg bleven verkoopkantoren bestaan.<ref name="F.S. Gaastra" /><ref>Gaastra, F.S. [http://www.tanap.net/content/voc/organization/organization_end.htm The End of the VOC], tanap.net</ref>
 
== Opvarenden ==
=== Aantallen ===
Vanaf het oprichtingsjaar tot 1700 bevonden zich op de VOC-schepen 317.000 mensen, van 1700 tot 1795 waren er dat 655.000.<ref name="F.S." /><ref>Breet, Michel, met medewerking van dr. Marijke Barend-van Haeften (2003) De Oost-Indische voyagie van Wouter Schouten (1676), p. 11</ref> Daarvan keerde een derde deel terug. Een deel bleef achter in Indië en bouwde er een nieuw leven op. Gemiddeld stierven jaarlijks 300 tot 500 bemanningsleden tijdens een zeereis; de schattingen lopen uiteen van vijf procent in de zeventiende eeuw tot tien procent als er epidemieën uitbraken.<ref>Barend-van Haeften, M. (1992) Oost-Indië gespiegeld. Nicolaas de Graaff, een schrijvend chirurgijn in dienst van de VOC, p. 66</ref>
 
=== Regelgeving ===
[[FileBestand:AMH-5460-NA Uniform for VOC soldiers.jpg|thumb|260px|VOC-soldaten in 1783 (H. Rolland, 1783, collectie [[Nationaal Archief]], [[Den Haag|'s-Gravenhage]])]]
Aan boord van de schepen van de VOC werkten uitsluitend mannen. Opvarenden tekenden voor een specifieke periode; zeelui voor drie jaar en alle anderen voor vijf jaar. In 1658 werd dat vijf jaar voor iedereen die man was. De tijd die het nam om naar en van de Oost te varen behoorde niet tot de afgesproken termijn. De minimumleeftijd aan boord van de schepen was dertien jaar, later opgetrokken tot zestien. Als er een tekort dreigde aan personeel uit de Nederlanden, dan werd een beroep gedaan op buitenlanders, met name op Duitsers. Gedurende de gehele VOC-periode bestond zestig procent van de aangemonsterde militairen uit buitenlanders, evenals ongeveer veertig procent van de zeelui. Meestal ging het om personen die elders geen baan konden vinden.<ref name="Dijk">Dijk, Wil. O. (2006) p. 60</ref>
 
Het salaris van het personeel bleef de hele VOC-periode gelijk. Een matroos en soldaat verdienden elk zo'n 108-132 gulden per jaar. Zijn eten en onderdak kreeg hij ook vergoed. Een onderofficier aan boord van een schip vergaarde 116-288 gulden per jaar en een stuurman kreeg jaarlijks tot 600 gulden. Een scheepskapitein verdiende jaarlijks tussen de 720 en 960 gulden.<ref name="Dijk" />
 
=== Vrouwen ===
[[FileBestand:Jacob Mathieusen, and his wife, in the background the fleet in the roads of Batavia, by Aelbert Cuyp.jpg|thumb|260px|Jacob Mathieusen en zijn vrouw voor de rede van Batavia ([[Aelbert Cuyp]], circa 1655)]]
Vrouwen werden in de beginperiode aangemoedigd om naar de Oost te gaan, specifiek naar Batavia om daar de stad te bevolken. Ze moesten hiervoor een contract van tien jaar ondertekenen.<ref name="Dijk" /> Veel vrouwen keerden eerder terug, met medeneming van hun echtgenoot. Critici oordeelden dat lokale vrouwen veel beter bestand waren tegen het tropische klimaat. Voor hen hoefde ook geen verre overtocht betaald te worden. Aangezien daarnaast Nederlandse vrouwen meestal niet wilden dat hun echtgenoot gestationeerd werd in verafgelegen gebieden en thuis allerlei extra eisen aan de behuizing stelden, die de compagnie tot extra kosten noopte, stopte de VOC in 1632 met het aanmoedigen van Nederlandse vrouwen om naar de Oost te emigreren. VOC'ers die toch met een Nederlandse vrouw trouwden, werden met vijftig procent op hun salaris gekort. Aan die laatste regel kwam in 1688 officieel een einde voor alle werknemers die naast een salaris ook een toelage kregen voor voedsel en behuizing.<ref>Dijk, Wil O. (2006) p. 63</ref>
 
Ook kwam het wel voor dat vrouwen, vermomd als man, aanmonsterden. Daar waren diverse redenen voor. Onder meer omdat vrouwen vonden dat ze meer kans hadden om een toekomst op te bouwen in het oosten en een betaalde passage te duur was. Ook waren er vrouwen die niet meer dan een jaar lang van hun vriend of man gescheiden wilden zijn. Verder waren er vrouwen met een crimineel verleden die het land ontvluchtten om elders een nieuwe toekomst op te bouwen. Zo noemt scheepschirurgijn [[Nicolaas de Graaff]] hen: "spinhuishoeren, dronken straatvarkens en dieveggen, die 't in Holland niet langer dorsten houden of dikwijls meer perikel van 't spinhuis of schavot hebben gelopen, en daarom hebben zij haar in de schepen verstoken of zijnde alzoo in mansklederen naar Oost-Indië gevaren." Vaak werden vrouwen betrapt en ontmaskerd. Zij werden dan teruggebracht naar Nederland en daar veroordeeld.
 
Het was Nederlandse vrouwen niet toegestaan om te wonen in een factorij die geen garnizoen had en dus niet tegen gewapende aanvallen verdedigd werd.<ref>Dijk, Wil O. (2006), p. 61</ref> Aanvang jaren zeventig van de zeventiende eeuw werd deze regel aangepast en mochten VOC's toch hun Nederlandse vrouw meenemen, maar alleen als er geen ongetrouwde mannen te krijgen waren.<ref>Dijk, Wil O. (2006) p. 64</ref> Het was heel normaal dat Nederlandse vrouwen in de Oost trouwden met mannen die twintig tot dertig jaar ouder waren. Om die reden overleefden ze vaak hun echtgenoot. Vanwege de verkregen erfenis waren Nederlandse weduwen in de Oost erg populair bij vrijgezelle Nederlandse mannen. Veel weduwen hertrouwden zo snel dat in 1642 een [[Decreet (staatsrecht)|decreet]] werd uitgevaardigd waarbij bepaald werd dat ze binnen drie maanden na het overlijden van hun echtgenoot geen nieuwe echtelijke verbintenis mochten aangaan.<ref>Baay, Reggie (2008) De njai. Het concubinaat in Nederlands-Indië, p. 21</ref>
 
=== Schrijvende wetenschappers, chirurgijnen, dominees en anderen ===
[[FileBestand:AMH-6946-KB Portrait of Philippus Baldaeus.jpg|thumb|260px|[[Philippus Baldaeus]] (1632-1672)]]
Niet alle opvarenden waren zee-, handelslieden of bestuurders. Ook wetenschappers, [[chirurgijn]]en en dominees gingen naar de Oost. [[Hendrik Adriaan van Reede tot Drakestein]], [[Jan Commelin]], [[Simon van der Stel]], [[Georg Everhard Rumphius]], [[Johannes Camphuys]], [[Joan Huydecoper van Maarsseveen (1625-1704)|Johan Huydecoper van Maarsseveen]], [[Nicolaes Witsen]] en [[Gaspar Fagel]] hielden zich bijvoorbeeld bezig met het beschrijven, opsturen of verzamelen van gewassen en schelpen. De apothekers van de [[Hortus botanicus|Hortus Botanicus]] waren vooral geïnteresseerd in nieuwe medicijnen om ziekten onder het VOC-personeel te bestrijden; de bewindhebbers in zaaigoed en siergewassen voor hun kassen of tuinen. Meerdere opvarenden schreven boeken over hun wederwaardigheden en opgedane kennis.
 
Een selectie:
Regel 323:
* {{aut|Bonke, Hans}} (1999) De Zeven Reizen van de Jonge Lieve: Biografie van een VOC-schip, 1760-1781 SUN
* {{aut|Brederode, W. van, Looijesteijn Henk}} (2008) Op jacht naar Spaans zilver. Het scheepsjournaal van Willem van Brederode, kapitein der mariniers in de Nassause vloot (1623-1626)
* {{aut|Breet, Michel}} (2003) De Oost-Indische voyagie van Wouter Schouten (1676) (met medewerking van dr. Marijke Barend-van Haeften)
* {{aut|Bruijn, J.R., F.S. Gaastra en I. Schöffer}} (1979-1987) [http://www.historici.nl/retroboeken/das/#page=0&size=800&accessor=toc&source=1 Dutch-Asiatic Shipping in the 17th and 18th centuries] 3 delen, (met assistentie van A.C.J. Vermeulen) Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage
* {{aut|Dam, Pieter van}} (1927-1954) [http://www.historici.nl/retroboeken/vandam/#page=0&size=800&accessor=toc&source=1 Pieter van Dam's Beschryvinge van de Oostindische Compagnie] (inleiding en voetnoten door D.W. Stapel) Zeven boeken, Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage