Koninklijke Militaire Academie: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k |{{Largethumb}}| is redundant, gebruik voortaan |thumb|
Regel 25:
 
==Organisatie==
[[AfbeeldingBestand:Baretembleem_KMA_1e_model_1947.jpg|right|thumb|200px|[[Baretembleem]] van de KMA 1e Model 1947]]
Sinds 2 september 2005 is de Academie onderdeel van de '''Nederlandse Defensie Academie (NLDA)''', wat weer een onderdeel is van het '''Defensie Ondersteuningscommando (DOSCO)'''. Daarmee opende het Kasteel van Breda ook de poorten voor [[adelborsten]] en ander defensiepersoneel. Alle officieren van de Nederlandse krijgsmacht worden nu binnen één academie opgeleid: de [[Nederlandse Defensie Academie]] (NLDA). Hoewel de topopleidingen van [[Ministerie van Defensie (Nederland)|Defensie]] bestuurlijk zijn gefuseerd, hebben de verschillende onderdelen hun naam behouden. Daarnaast verrichten de verschillende instituten gezamenlijk wetenschappelijk onderzoek. In Nederland is de [[Koninklijke Militaire School (Nederland)|Koninklijke Militaire School]] (KMS) de benaming van het instituut voor de opleiding van de [[onderofficier]]en van de Koninklijke Landmacht in [[Ermelo(stad)|Ermelo]].
 
Regel 51:
 
Kort nadat Koning [[Lodewijk Napoleon Bonaparte|Lodewijk Napoleon]] de regering over het [[Koninkrijk Holland]] had aanvaard, werd bij diens besluit van 17 september 1806 te [[Honselersdijk]] ('Hontsholredick') een ''Koninklijke Militaire Cadettenschool'' voor de wapens der [[infanterie]] en [[cavalerie]] opgericht. Het bevel over de school werd opgedragen aan [[kolonel]] O.Z. van Sandick, terwijl in 1808 tot [[gouverneur]] der militaire scholen [[maarschalk]] [[Philip Julius van Zuylen van Nijevelt|van Zuylen van Nijevelt]] werd benoemd. De school te [[Honselersdijk]] had maar een kortstondig leven, omdat zij in 1809 werd verenigd met de Amersfoortse en, onder de naam van ''Koninklijke Militaire School,'' te Den Haag werd gevestigd.
[[Bestand:Adelborsten, kadetten en instructeurs 1808-1809.jpg|{{largethumb}}thumb|Adelborsten, cadetten en instructeurs omstreeks 1808-1809]]
Tijdens de [[Vijfde Coalitieoorlog|inlijving]] bij [[Eerste Franse Keizerrijk|Frankrijk]] in 1810 werd de militaire school te Den Haag ontbonden; de [[Cadet (militair)|cadet]]ten werden deels bij het Franse leger ingedeeld en deels bij de militaire scholen in Frankrijk overgeplaatst. Nadat Nederland zijn onafhankelijkheid had teruggekregen, werd bij [[Koninklijk Besluit|Besluit]] van de [[Willem I der Nederlanden|soevereine vorst]] van 24 februari 1814 nr. 162 te [[Delft]] een militaire school gevestigd, die de naam kreeg van [[Artillerie- en Genieschool]]. Deze inrichting was bestemd tot opleiding van hoogstens zestig cadetten voor de officiersrang bij het wapen der artillerie, dat der genie, het [[bataljon]] [[pontonnier]]s, [[Mineur (leger)|mineur]]s en [[Genie (legereenheid)|sappeurs]] en tot vorming van aspirant-[[ingenieur]]s van de [[Waterstaat in Nederland|waterstaat]]. Voor het wapen der infanterie en der cavalerie konden nog veertig cadetten worden toegelaten, maar deze studeerden op eigen kosten, ontvingen geen toelage en droegen de uniform van het wapen, waartoe zij behoorden, zonder enig distinctief. De cadetten die tot de inrichting werden toegelaten mochten niet jonger dan veertien en niet ouder dan twintig jaar zijn, en werden na een vierjarige studie en gebleken voldoende bekwaamheid, tot [[tweede luitenant]] effectief bij een van de [[Legerkorps|corpsen]] van het leger benoemd. Aan het hoofd van deze artillerie- en genieschool werd de in activiteit herstelde [[generaal]] [[Johann Heinrich Voet|Voet]] met de titel van commandant, tevens directeur van de studies geplaatst. Aan hem werden toegevoegd een [[Kapitein (rang)|kapitein]] der artillerie, drie officieren der artillerie of genie, een ingenieur van de waterstaat, een hoogleraar in de wiskunde, een [[bibliothecaris]], twee leraren in het [[Tekenkunst|tekenen]] en een leraar in de [[Nederlands|Nederlandse taal]], [[Schrijven|schrijf-]] en [[Rekenen|rekenkunde]]. De school bloeide spoedig, zodat weldra tot uitbreiding van het personeel en tot het beschikbaar stellen van meer plaatsen moest worden overgegaan. In 1816 werden twintig tot dertig plaatsen voor leerlingen voor de [[Marine (strijdmacht)|Marine]] opengesteld, waarvan veertien voor rekening van het Rijk konden worden aangenomen. Een toelatingsexamen werd voor het eerst in 1819 afgenomen. Behalve langs deze weg was het ook mogelijk in het leger zelf de officiersrang te behalen, omdat bij iedere [[compagnie (bataljon)|compagnie]] van het staande leger<ref>Bij de compagnieën van de Nationale Militie werden geen cadetten toegelaten</ref> hoogstens vijf cadetten konden worden ingedeeld, behalve bij die van het wapen der artillerie, waar dit getal op drie was gesteld.
 
Regel 57:
 
===Oprichting===
[[Bestand:Legerkampement.jpg|{{largethumb}}thumb|links|Tentenkamp van leerlingen van de Academie]]
Bij besluit van 29 mei 1826, nummer 27 werd door [[Willem I der Nederlanden|Koning Willem I]] de opheffing van de ''Artillerie- en Genieschool'' te Delft en de oprichting van de Koninklijke Militaire Academie te Breda gelast, de eerste militaire inrichting in Europa, waar de krijgskunst in haar gehele omvang en op wetenschappelijke grondslagen door de toekomstige officieren van alle wapens werd beoefend. Dat Breda werd uitverkoren als de [[Bakermat (begrip)|bakermat]] van toekomstige officieren, had deze stad te danken aan haar ligging, ongeveer in het centrum van het toenmalige Koninkrijk en aan haar roemrijk [[Kasteel van Breda|Kasteel]], dat niet alleen een geschikte woonplaats aanbood uit praktisch oogpunt, maar dat tevens, door de talrijke herinneringen daaraan verbonden, de liefde en eerbied voor de [[Monarchie in Nederland|Oranjes]], die zo lang de hoge bewoners waren geweest, levendig zou houden. Hoewel de cadetten en pages van de Koning reeds op 20 november 1828 op de Academie aankwamen, diende toch de 24ste november van dat jaar aangemerkt te worden als de geboortedag, omdat toen de Koninklijke Militaire Academie werd ingewijd door Zijne Koninklijke Hoogheid [[Frederik van Oranje-Nassau (1797-1881)|Frederik der Nederlanden]], later de ''vader'' van die inrichting genoemd. In zijn openingstoespraak meldde hij: ''Voor het front van de vijand, als de dood om de hoofden giert, zijn allen gelijk; maar gelukkig hij, die dan de onderscheiding vindt in de ogen van Hem, wiens wil de kogels richt en het zwaard bestuurt; gelukkig - al treft hem de kogel, al velt hem het zwaard. O, doet uw best - en laat de uitoefening van uw Godsdienst daaraan dienstbaar zijn - doet uw best, deze belangrijke waarheid, de gewichtigste van alle waarheden, diep in uw gemoed te prenten. Met deze overtuiging alleen is de opvoeding van uw stand bestaanbaar met de belangen der mensheid en met de grondbeginselen van het Christendom. In deze overtuiging zult u uw bestemming uit een verhevener oogpunt beschouwen, uw ijver in dienst van het vaderland verhoogd zien, en uw moed in het uur des strijds heerlijk voelen toenemen.''
 
Regel 67:
[[Bestand:Commandant Delprat.jpg|thumb|210px|[[Isaac Paul Delprat]]]]
In de loop van 1836 begon de regering er ernstig over te denken de schorsing van de lessen aan de Koninklijke Militaire Academie op te heffen, maar omdat het Academie-gebouw nog altijd tot huisvesting van de troepen diende, werd tevens overwogen of de Academie niet naar elders verplaatst kon worden. Na rijp beraad bleef echter het Kasteel te Breda voor opleidingsschool der Nederlandse officieren aangewezen en gelastte de Koning bij Besluit van 10 juni 1836 de ontruiming van het gebouw door de troepen en de hervatting van de Academie-lessen tegen de 1ste november. De cadetten uit Medemblik kwamen 1 en 2 november, de nieuw benoemde cadetten 4 en 5 november 1836 aan. Van de 132 cadetten, die bij de schorsing waren ingedeeld bij de verschillende corpsen van het mobiele leger, werden de meesten successievelijk tot de officiersrang bevorderd. Sommigen hadden gelegenheid zich loffelijk te onderscheiden; tot ridders in de [[Militaire Willems-Orde]] werden benoemd: A.F.C. List, cadet-[[wachtmeester]] van het corps Rijdende Artillerie, cadetten [[sergeant]] en [[korporaal]] M.W.G. de Man en L. Zegers Veeckens, beiden van de veld[[Batterij (militair)|batterij]] nr. 6 en de cadet-sergeant J.D.U. Ledel van de 8ste afdeling infanterie. Cadet-[[kanonnier]] eerste klasse A.G. Brade van het derde [[bataljon]] veldartillerie werd [[Eervolle Vermelding (Nederland)|eervol vermeld]] en 54 cadetten werden versierd met het [[Metalen Kruis 1830-1831|Metalen Kruis]]. De titels van gouverneur en commandant werden nu vervangen door die van eerste en tweede commandant, en tot deze waardigheden werden [[luitenant-kolonel]] van de [[artillerie]] [[Hendrik Gerard Seelig|Seelig]] en [[Kapitein (rang)|kapitein]] der [[Genie (legereenheid)|genie]] [[Isaac Paul Delprat|Delprat]] benoemd. Het reglement der Academie werd bij Koninklijk Besluit van 15 juli 1841 nr. 31 vernieuwd, waarmee het aantal regels werd uitgebreid. Aan de Academie werd verder een [[Paardensport|rij-]] en [[smid]]sschool verbonden. De rijschool diende tot het opleiden van instructeurs in de rijkunst bij de corpsen cavalerie en bereden artillerie en de smidsschool had het praktisch en theoretisch vormen van goede [[Hoefsmid|hoefsmeden]] voor de bereden corpsen ten doel. In 1843 vonden, onder invloed van het [[Ministerie van Oorlog|Departement van Oorlog]], bezuinigingen plaats; onder meer de ambten van [[hoogleraar]] in de [[wiskunde|wis-]] en [[natuurkunde]], hoogleraar in de [[Oriëntalistiek|Oosterse talen]], [[lector]] of leraar in de natuurkunde werden opgeheven; de lessen der genoemde hoogleraren werden voor zover nodig opgedragen aan officieren bij de inrichting geplaatst. De muziek werd afgeschaft, waardoor de [[kapelmeester]] en de muzikanten uit de formatie verdwenen. Gedurende het jaar 1844-1845 werd een applicatieschool aan de Academie verbonden; deze had ten doel jaarlijks enige officieren in de gelegenheid te stellen hun studies voort te zetten en toe te passen. Zij ontvingen onderwijs in de talen, het [[topografie|topografisch]] tekenen, het praktisch opmeten en in kaart brengen van het terrein, de [[scheikunde]], de [[geodesie]], de tactiek en de strategie.
[[Bestand:De prins van Oranje aan het hoofd van het vijfde bataljon Nationale Militie bij Quatre Bras, 16 juni 1815.jpg|{{largethumb}}thumb|De prins van Oranje aan het hoofd van het vijfde bataljon Nationale Militie bij [[Slag bij Quatre Bras|Quatre Bras]] op 16 juni 1815]]
De banden die bestonden tussen Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden en de door hem gewijde Academie werden in 1849 versterkt, toen de [[Willem III der Nederlanden|Koning]] bij de eerste algemene order voor het leger bij Koninklijk Besluit van 8 april 1849 nr. 10 het oppertoezicht over het leger en over de Academie opdroeg aan Zijne Koninklijke Hoogheid. In 1850 werd de Academie uitgebreid, toen, bij de opheffing van het Instituut te [[Medemblik (stad)|Medemblik]], de opleiding voor officieren van de [[Marine (strijdmacht)|Marine]] en het corps [[marinier]]s en voor [[ingenieur]]s voor de [[Scheepsbouw]]kunde naar de Academie werd overgebracht. Als gevolg van de vereniging werd een vierde [[compagnie (bataljon)|compagnie]] opgericht onder de bevelen van [[majoor|luitenant ter zee eerste klasse]] [[Gerhard Christiaan Coenraad Pels Rijcken|Pels Rijcken]]. Deze vereniging was niet van lange duur, want bij Koninklijk Besluit van 26 juli 1854 werd bepaald dat de opleiding tot [[adelborst]] eerste klasse, behalve aan de Academie, ook aan boord van de [[Oorlogsschip|oorlogsschepen]] plaats kon hebben, wat in het vervolg dan ook ''uitsluitend'' gebeurde.
 
===Ongeregeldheden tussen 1860-1870===
De systemen van militaire opvoeding en opleiding, welke steeds het minst sterke deel van het tweemanschap Seelig-Delprat (respectievelijk gouverneur en eerste officier van de Academie) hadden gevormd stonden intussen stil. En dit betekende achteruitgang, vooral in de jaren na 1848, toen het in [[Europa (werelddeel)|Europa]] opkomend [[liberalisme]] met zijn vrijere opvattingen van [[bestuur|staatsbestuur]] ook weerklank vonden in Nederland. De polsslag van de tijd werd echter aan de Academie niet verstaan; de [[Cadet (militair)|cadet]]ten werden in de jaren 1860-1870 nog even streng behandeld als men bij de oprichting in 1828 voor hen nodig had geoordeeld. Zelfs was de wijze waarop de [[tucht]] werd gehandhaafd, ontaard door een zeer scherpe, nooit sluimerende controle. Nadat in 1854 en in 1856 zeer ernstige ongeregeldheden hadden plaatsgevonden, maakten een mishandeling van een cadet eerste jaar (destijds chronische klachten over onterende ontgroeningen), zeer [[Interdisciplinariteit|interdisciplinaire]] handelingen van het oudste jaar tijdens de [[kermis]] en de [[zelfmoord]] van een cadet tweede jaar als gevolg van afkeer tegen het bestaande stelsel, dat de Academie einde 1866 ineens in het centrum van de politieke en militaire belangstelling kwam te staan. Toen men in 1863, van [[Liberalisme|liberale]] zijde, bij de behandeling van de eerste [[wet]] op het [[Middelbare school|Middelbaar Onderwijs]] daarin ook het militaire onderwijs wilde betrekken, tekende, behalve de [[Johan Wilhelm Blanken|Minister van Oorlog]], vooral ook het lid van de [[Tweede Kamer der Staten-Generaal|Tweede Kamer]] [[Joannes Josephus van Mulken|Van Mulken]], voormalig [[Kapitein (rang)|kapitein]] van [[politie]] en leraar aan de Militaire Academie, daartegen protest aan.
[[Bestand:Militaire Academie.jpg|{{largethumb}}thumb|left|Cadetten krijgen les op de Academie]]
Het onderwijs aldaar heette ''voortreffelijk''. In 1866, aan de vooravond van de schokkende feiten, waardoor de reeds sinds lang bestaand hebbende [[vicieuze cirkel|vicieuze toestand]] aan het licht kwam, roemde de Commissie van Inspectie, bestaande uit de meest achtenswaardige [[Opperofficier|opper-]] en [[hoofdofficier]]en van het leger, geheel te goeder trouw het gedrag van de cadetten. De Minister van Oorlog, nu opgeschrikt, benoemde nog in 1866 een commissie van onderzoek, alsmede, om te adviseren inzake de wijzigingen, te brengen in de grondslagen der opleiding van de cadetten - een staatscommissie. De gouverneur en de eerste officier vertrokken en tot nieuwe gouverneur werd [[kolonel]] [[Aegidius Clemens August Schönstedt|Schönstedt]] benoemd, die bekendstond als een krachtige militaire figuur.
Deze gouverneur begon met veel te veranderen, de cadetten grotere vrijheid te schenken en zeer weinig te straffen. Maar al snel liep dat mis; teleurstelling volgde en Schönstedt zag in dat hij zich vergist had. Trapsgewijs moesten allerlei maatregelen worden ingetrokken; hierbij vervreemdde de gouverneur zowel zijn personeel als de cadetten van zijn persoon. Binnen een jaar werd de toestand onhoudbaar. In verband met deze problemen verscheen in 1867 een merkwaardige brochure van 15 bladzijden: ''De Militaire Academie in 1867. Een stem uit het cadettencorps.'' Zij was van de hand van de cadet der [[Genie (legereenheid)|genie]] derde jaar [[Wouter Cool|Cool]]. Scherp werd daarin het verleden gehekeld: ''de cadetten waren zolang gewend aan een flauw, krachteloos bestuur, dat geen voorrechten uit vrees van misbruik durfde verlenen, dat steeds weifelend in al zijn doen en laten was...'' Toen Schönstedt aan het bestuur kwam, vond hij, volgens zijn gezegde, de Academie een ''gevangenis''. Aan de hand van zijn optreden in het begin en later werd echter ook scherpe kritiek geoefend op het beleid van de gouverneur, die op den duur ''alles aan zijn wil trachtte te onderwerpen, door te ver doorgedreven eerzucht en onstandvastigheid soms verkeerd handelde'' en ten slotte ''met wrevel vervuld'' de ene verkeerde handeling op de andere stapelde, zodat uiteindelijk de toestand op de Academie hetzelfde werd als het jaar daarvoor. Dat de gouverneur zeer verstoord was over het verschijnen van de brochure was duidelijk. Lid van de cadettenalmanak-redactie [[Wilhelm Christiaan Nieuwenhuijzen|Nieuwenhuijzen]] bracht Cool later hulde voor de moed dit alles in een verslag te publiceren.
Regel 130:
 
===Geschiedenis 20e en 21e eeuw===
[[Bestand:P1010175Koningin Wilhelmina-Paviljoen.JPG|{{largethumb}}thumb|Koningin Wilhelma Paviljoen]]
Door het uitbreken van de [[Eerste Wereldoorlog]] in augustus 1914 moest het Nederlandse leger weer mobiliseren; de cadetten werden eveneens opgeroepen. Hierdoor kwam het onderwijs stil te liggen tot 1915. Door de sluiting van de Alkmaarse [[cadettenschool (Alkmaar)|cadettenschool]] in 1924 kwamen deze leerlingen naar Breda. Het stenen uiltje dat tot op de dag van vandaag op de gevel van een van de lesgebouwen van de KMA prijkt, kwam oorspronkelijk van de cadettenschool in Alkmaar. Dit lesgebouw, het Prins Willem I paviljoen, wordt tegenwoordig nog steeds ''het Uiltje'' genoemd. De eerste [[Koninklijke Luchtmacht|luchtmacht]][[Cadet (militair)|cadet]]ten verschenen in 1939 op de Academie. De Duitse inval in 1940 veroorzaakte de sluiting van de Academie. De cadetten werden gemobiliseerd.
 
Na de capitulatie gebruikten de Duitsers het Kasteel voor het legeren van Duitse troepen. De Academie-opleiding werd voortgezet in [[Bandoeng]] en vanaf januari 1942 in [[Garut]], totdat ook daar het doek viel door de [[Verovering van Nederlands-Indië door Japan|Japanse inval]] in 1942. In de [[Krijgsgevangene|krijgsgevangenkampen]] [[Kamp Stanislau|Stalag 371 Stanislau]]<ref name="stalag">'''StaLag''' = “[[Stalag|Stammlager]]”, een groot [[krijgsgevangene]]nkamp voor [[onderofficier]]en en manschappen. In sommige gevallen werden er ook [[officier]]en vastgehouden.</ref><ref>Krijgsgevangen.nl, [https://krijgsgevangen.nl/stalag-371-stanislau/ Kamp Stanislau] ([[Stalag 371]]) [[Stanisławów (powiat Miński)|Stanislau]]</ref> en [[Kamp Neubrandenburg|Oflag 67 Neu-Brandenburg]]<ref name="oflag">'''OfLag''' = “[[Stalag|Offizierslager]]” (''Officierskamp''), een [[krijgsgevangene]]nkamp voor [[officier]]en</ref><ref>Krijgsgevangen.nl, [https://krijgsgevangen.nl/oflag-67-neubrandenburg/ OfLag 67] [[Neubrandenburg]]</ref>, waar veel stafleden van de Academie en jonge officieren verbleven, werden tussen 1942 en 1945 in het geheim cursussen gegeven en examens afgenomen. Na de [[Tweede Wereldoorlog]] volgde formele erkenning van positieve examenresultaten. Pas in 1948 kon de Academie weer in het Kasteel terugkeren.
 
In 1978 werden de eerste vrouwelijke [[Cadet (militair)|cadet]]ten opgeleid.
Regel 217:
{{References|group="noot"}}
;Bronvermeldingen
* {{Citeer boek || achternaam = Groen || voornaam = Petra || auteurlink = || medeauteurs = Klinkert, Wim (red.) || datum = 2003 || titel = Studeren in uniform, 175 jaar Koninklijke Militaire Academie 1828-2003 || uitgever = SDU || plaats = Den Haag || ISBN = 90-12-09772-X || NUR = || pagina's = p261 || taal = nl || URL = || bezochtdatum =|}}
* {{Citeer boek || achternaam = Hoffenaar || voornaam = J. || auteurlink = || medeauteurs = Schoenmaker, B. || datum = 1994 || titel = Met de blik naar het Oosten, de Koninklijke Landmacht 1945-1990 || uitgever = Sectie Militaire Geschiedenis Koninklijke Landmacht/SDU || plaats = Den Haag || ISBN = 90-12-080452 || NUR = || pagina's = || taal = nl || URL = || bezochtdatum =|}}
*1903. ''Gedenkboek der Koninklijke Militaire Academie.'' H. Engelbregt. Breda.
*1930. W.E. van Dam van Isselt. ''Luitenant generaal Wouter Cool. Lid van de Raad van State. Een levensschets.'' Martinus Nijhoff, Den Haag.
Regel 230:
;Referenties
{{References}}
{{commonscatCommonscat|Koninklijke Militaire Academie Breda}}
 
{{commonscat|Koninklijke Militaire Academie Breda}}
{{Navigatie Nederlandse Defensie Academie}}