Flavius Josephus over Jezus: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Lepelaar (overleg | bijdragen)
k taalkleinigheid
Regel 12:
==== Griekse overlevering ====
[[Bestand:Ambrosianus F128.png|thumb|right|500px|Reproductie van het ''Testimonium'' in het oudste bewaarde handschrift van het laatste deel van de ''Oude Geschiedenis van de Joden''; Codex Ambrosianus (Mediolanensis) F. 128 uit de elfde eeuw.]]
Deze passage komt voor in al de overgeleverde Griekse handschriften van dit gedeelte van ''De Joodse Oudheden''. (De Griekse tekst lijkt te zijn overgeleverd in twee helften, de boeken 1–10 en de boeken 11–20.) Het gaat om drie handschriften, waarvan het oudste van rond de 11e eeuw dateert.<ref name="Feldman">Feldman (1989), p. 431</ref> Een dergelijk situatie qua handschriften is niet uitzonderlijk bij teksten uit de oudheid. Verder bestaan er losse citaten van het ''Testimonium'' inbij antieke en middeleeuwse auteurs. De oudste hiervan zijn te vinden bij [[Eusebius van Caesarea|Eusebius]], die schreef rond 324. Zijn citaten hebben vrijwel dezelfde vorm als de hierboven geciteerde tekst (hij schrijft πολλοὺς τῶν Ἰουδαίων in plaats van πολλοὺς μὲν Ἰουδαίους, en voegt ἀπὸ toe vóór τοῦ Ἑλληνικοῦ). Hieruit volgt dat aan de basis van de huidige overlevering een nog ouder exemplaar (in [[unciaal]]schrift) staat: het [[archetype (model)|archetype]]. Dit archetype moet ouder zijn dan het handschrift waaruit Eusebius citeerde (tenzij men aanneemt dat dit handschrift het archetype is of dat Eusebius zelf het ''Testimonium'' schreef).
 
==== Oude vertalingen ====
Regel 67:
== Het Testimonium en vroegchristelijke schrijvers ==
=== Vroegchristelijke schrijvers ===
Elke indicatie van het bestaan van het ''Testimonium Flavianum'' is afwezig in de teksten van christelijke schrijvers tussen 93/94 na Chr. en ca. 300 na Chr.<ref name="Feldman" /> Een mogelijke uitzondering is Origenes (zie hieronder). De vraag is wat deze stilte betekent voor de authenticiteit van het ''Testimonium''. Sommigen leiden eruit af dat de tekst vóór die periode niet bestond. Want [[Justinus de Martelaar]] bijvoorbeeld zou in zijn pogingen om de Jood Trypho te overtuigen<ref>Justinus, ''[http://www.earlychristianwritings.com/text/justinmartyr-dialoguetrypho.html Dialoog met Trypho de Jood]''</ref> zeker melding hebben gemaakt van het ''Testimonium'', omdat het een “uiterst duidelijk antwoord”<ref name="Feldman" /> op Trypho zou zijn geweest. Het probleem van deze argumentatie is dat er geen bewijs bestaat dat Justinus ook maar één van de werken van Josephus kende.<ref>Oudere studies beweren anders, maar onterecht omdat de tekst ''Cohortatio ad Graecos'', die wel Josephus vermeldt, ten onrechte aan Justinus werd toegeschreven. Maar dit werk kan niet eerder gedateerd worden dan in het midden van de derde eeuw. Zie Hardwick (1989), p. 37-46.</ref> Het argument dat vroegchristelijke schrijvers het ''Testimonium'' gebruikt zouden moeten hebben verliest aan kracht, omdat het is aangetoond dat geen enkele christen van vóór het concilie van Nicea (325 na Chr.) gebruikgemaakt heeft van geschriften van Josephus in verweerschriften tegen de Joden.<ref>De eerste onbetwiste verwijzingen naar het ''Testimonium'' door [[Eusebius van Caesarea]] en [[Hiëronymus van Stridon|Hiëronymus]] zijn niet gedaan in verweerschriften gericht tegen de Joden. Het vroegste gebruik van het ''Testimonium'' voor anti-Joodse twistgesprekken is in het vierde-eeuwse werk ''De excidio Hierosolymitano'' van [[Pseudo-Hegesippus]]. Zie Whealey (2003), p. 11; 14-15; 28-29; 34.</ref> Sterker nog, hoewel sommige christenen vóór Origenes zeker gedeelten uit ''De Joodse Oorlog'' en ''Tegen Apion'' hadden gelezen, is het niet duidelijk of zij de ''Joodse Oudheden'' hadden gelezen.<ref name="Whealey 2003, pag. 7-11">Whealey (2003), p. 7-11.</ref> Zij verwijzen dus niet naar Josephus voor Johannes de Doper, Herodes of Pilatus. Vóór Origenes verwijst niemand aantoonbaar naar boek 18 van de ''Joodse Oudheden'', waar het ''Testimonium'' in staat.<ref name="Whealey 2003, pag. 7-11" /><ref>Zowel Michael Hardwick als Alice Whealey komen tot de conclusie dat eerdere veronderstellingen dat er uit de ''Joodse Oudheden'' is geciteerd, onjuist of betwistbaar zijn. Zie Hardwick (1989), p. 49-50.</ref>
 
=== Origenes ===