Stationaire motor: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
→Geschiedenis: consistent gebruik van verleden tijd |
→Geschiedenis: enkele kleinigheden |
||
Regel 3:
== Geschiedenis ==
Aanvankelijk werden voor de aandrijving van machines en fabrieken [[stoommachine]]s gebruikt, die via [[platte riem]]en alles aandreven. Later werden deze stoommachines vervangen door interne [[verbrandingsmotor]]en. Lenoir ontwierp een interne verbrandingsmotor, maar deze [[atmosferische motor]] had een veel te laag rendement. Nicolaus August Otto en Eugen Langen brachten in circa 1876 de viertaktmotor uit die we nu nog kennen. Ze startten de fabricage van deze benzinemotor eerst onder de naam Otto maar begin 1900 werd dat Deutz.
Er kwamen al snel vele interne verbrandingsmotoren op de markt, soms onder licentie gebouwd maar vaak ook door ingenieurs of de lokale smid zelf ontworpen en gemaakt. Andere
De motoren hadden in
De interne verbrandingsmotoren werden steeds populairder, ze waren gemakkelijker in gebruik dan stoommachines. In de landbouw werden ze onder andere gebruikt voor de aandrijving van [[dorsmachine]]s. Langzaam maar zeker werd het een begrip. De elektriciteit (soms ook opgewekt door stationaire motoren) zorgde in de jaren 30 voor een nog gemakkelijkere krachtbron en verving de stationaire motor. In veel [[korenmolen]]s verdween het [[gevlucht]] of het [[waterrad]] om plaats te maken voor een stationaire motor die niet afhankelijk was van de beschikbaarheid van wind of water. Ook in [[gemaal (waterbouw)|gemalen]] verschenen stationaire motoren.
Tegenwoordig worden machines in fabrieken met behulp van elektriciteit aangedreven, maar men vindt stationaire motoren nog wel op boten en schepen; als nood-[[Aggregaat (generator)|aggregaat]] in ziekenhuizen, op vliegvelden en andere plaatsen waar stroomuitval catastrofale gevolgen zou hebben. Ook zijn er wereldwijd verzamelaars van stationaire motoren, die vaak op tentoonstellingen worden tentoongesteld.
== Externe link ==
|