Verdrijving van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
→‎Litouwen: Van ‘Minderhed’ ‘minderheid’ gemaakt
Labels: Bewerking via mobiel Bewerking via mobiele website
De de => de
Regel 77:
[[Bestand:Bundesarchiv Bild 183-29645-0001, Potsdamer Konferenz, Stalin, Truman, Churchill.jpg|thumb|De [[Conferentie van Potsdam]] met [[Stalin]], [[Harry S. Truman|Truman]] en [[Winston Churchill|Churchill]]]]
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bevond de Tsjechoslowaakse (eigenlijk Tsjechische) regering in ballingschap zich in [[Londen]]. Haar president [[Edvard Beneš]], zag het als een eenmalige historische kans om na een Duitse nederlaag zijn land definitief van alle Duitsers te zuiveren en tot een nationale Tsjechoslowaakse staat in zuivere zin te herscheppen. In de toen ontwikkelde en in maart 1945 afgekondigde [[Beneš-decreten]] werden de minderheden van hun bezit onteigend, werd hun staatsburgerschap ingetrokken en moesten ze zich voor deportatie over de landsgrenzen aanmelden. Het betrof dan de [[Duitsers]] in [[Bohemen]], [[Moravië (regio)|Moravië]] en [[Tsjechisch Silezië]], maar ook de [[Hongaren]] in zuidelijke gebieden van [[Slowakije]]. In eerste instantie waren de westelijke geallieerde landen daar niet voor. Een Sudetenduitse regering in ballingschap in Londen, bestaande uit gevluchte sociaaldemocraten, wilde tezamen met de Tsjechen aan een nieuwe staat werken, maar zij werden uiteindelijk door Beneš en zijn ministers afgewezen en vormden geen partij meer in het diplomatieke proces. Uiteindelijk gaf Sovjet-leider [[Jozef Stalin|Stalin]] de doorslag door zonder concessies zijn medewerking aan de etnische zuivering te verlenen. Later zou hij daarop terugkomen wat betreft de Slowaakse Hongaren. Dit, om Hongarije niet van zich te vervreemden. De Beneš-regering moest haar verlangen naar een etnisch zuivere staat, althans een staat zonder Duitsers, uiteindelijk betalen met het toestaan van een geleidelijke machtsovername door de communisten. Beneš zou in 1948 een dramatische persoonlijke consequentie trekken door zelfmoord te plegen.
Op 5 april 1945 behield de Tsjechoslowaakse voorlopige regering zich het recht voor om het Tsjechoslowaaks burgerschap af te nemen van Duitstalige en Hongaarstalige inwoners en dat gold ook Duitstalige joden die uit de [[concentratiekamp]]en terugkeerden. Het eerdere principe van de exil-regering in Londen dat [[Sudeten-Duitsers]] die niet bij de SdP aangesloten waren geweest, het recht hadden te blijven, werd versmald tot alleen zij die aantoonbaar verzet hadden gepleegd tegen de Duitse bezetters. Na de communistische machtsovername zou dat nogmaals beperkt worden tot Duitstaligen die een communistisch partijlidmaatschap vóór de de annexatie en bezetting (1939) konden aantonen en daarmee hun oorspronkelijke staatsburgerschap van, wat nu in gewijzigde naamgeving Tsjecho-Slowakije heette, mochten behouden. In de nadere uitwerking kwam het erop neer dat zij het land vrijwillig konden verlaten met medeneming van hun bezittingen, behalve uiteraard de onroerende. De meesten gingen naar de DDR (toen nog de Sovjetzone van Duitsland). Voorlopig kregen 90.000 zg. specialisten, Duitstaligen en hun gezinnen, nog geen uitreispapieren omdat zij nodig waren bij het in stand houden van de nu verlaten industrieën van het [[Sudetenland]]. Na hun vervanging door Tsjechische specialisten zouden zij in de jaren vijftig alsnog uitgezet worden.
 
Tot de [[Conferentie van Potsdam]] was er sprake van "wilde verdrijvingen" door Tsjechische militie, die voor de [[Conferentie van Potsdam]] de bevolking in de grensgebieden uit hun huizen en de grens over dreef, en hun bezit in beslag nam. Dat betrof ongeveer een derde - 700.000 tot 800.000 - van de Duitstaligen.<ref>{{en}} {{Citeer boek|achternaam = Naimark | voornaam = Norman | auteurlink = | medeauteurs = | datum = 19 september 2002 | titel = Fires of Hatred: Ethnic Cleansing in Twentieth-Century Europe | uitgever = Harvard University Press | plaats = Londen | ISBN = 978-0674009943 | pagina's = | taal = | URL = | bezochtdatum =}}</ref> Tijdens deze "wilde verdrijvingen" kwamen de meeste daarbij betrokken [[Sudeten-Duitsers]] in de [[Sovjet-bezettingszone in Duitsland|Sovjetzone]] terecht. Op 24 februari 1946 begonnen de "officiële" verdrijvingen uit Tsjechoslowakije. Hierbij met uitdrukkelijk over Duitstaligen worden gesproken want tweetaligen kregen de mogelijkheid om zich als Tsjech te laten registreren en hun Tsjechisch staatsburgerschap te laten herbevestigen. In eerste instantie werden 2.400 Duitsers per dag per trein naar de [[Amerikaanse bezettingszone in Duitsland]] gestuurd, maar dit aantal werd al snel opgeschroefd en vanaf de zomer werd er ook naar de Sovjetzone gedeporteerd. Tot 30 september 1946 was een totaal van bijna 1,7 miljoen Duitsers bereikt. Volgens de gegevens van het Tsjecho-Slowaakse ministerie van binnenlandse zaken zijn er in totaal 2.165.135 Duitsers verdreven.<ref>{{cs}} {{Citeer boek|achternaam = Staněk | voornaam = Tomáš | auteurlink = | medeauteurs = | datum = 1991 | titel = Odsun Němců z Československa, 1945-1947 | uitgever = Academia | plaats = Praag | ISBN = 9788020003287 | pagina's = | taal = | URL = | bezochtdatum =}}</ref> Bij dit aantal zijn de omgekomen slachtoffers van de “wilde verdrijvingen”, die in hun woongebied waren begraven, niet meegerekend. De meesten van de 300.000 in 1948 overgebleven, maar wel van hun staatsburgerschap ontheven, Duitstaligen zijn op den duur ook geëmigreerd naar Duitsland, wanneer dat hun werd toegestaan, want een groot aantal industriële specialisten moest blijven om de fabrieken en hun productie gaande te houden. Inmiddels tweetalig geworden Duitsers konden een verzoek tot naturalisatie indienen maar slechts een minderheid maakte daarvan gebruik. In totaal zijn volgens een schatting uit 1958 van het Statistisches Bundesamt 275.000 Tsjecho-Slowaakse Duitstaligen omgekomen, op de vlucht, in internering, in moordpartijen of standrechtelijke executies.<ref>''Die deutschen Vertreibungsverluste. Bevölkerungsbilanzen für die deutschen Vertreibungsgebiete 1939/50'', Statistisches Bundesamt, Wiesbaden (ed.), Stuttgart: W. Kohlhammer, 1958, pp.&nbsp;322–325</ref> Tsjecho-Slowaakse bronnen erkennen als slachtoffer alleen enkele tienduizenden die door Tsjechische milities in het voorjaar en de zomer van 1945 werden geëxecuteerd, vanwege gepleegde of toegeschreven misdaden tegen de Tsjechische bevolking tijdens de annexatie van [[Sudetenland]] en de bezetting van [[Protectoraat Bohemen en Moravië|Bohemen en Moravië]] in de jaren 1939-1945, of vanwege verondersteld verzet en [[sabotage]] tijdens de bevrijding in het voorjaar van 1945. Een standrechtelijke geïmproviseerde rechtsgang was daar in veel gevallen aan voorafgegaan. Soms waren geruchten van gewapend verzet door ondergedoken [[Schutzstaffel|SS]]-ers en zogenaamde [[Weerwolven (militaire eenheid)|weerwolven]] aanleiding geweest om razzia's en massa-executies te organiseren. Een jaar na deze chaotische periode werden de militieleden en ook vrijwilligers die de executies hadden voltrokken door de nieuwe Tsjecho-Slowaakse regering gevrijwaard van aanklachten en eventuele veroordeling<ref>[http://vorige.nrc.nl/europa/in_europa/article1572641.ece Het vaderland ontduitsen], ''NRC Handelsblad'', 20 april 2002</ref>