Diederik van de Elzas: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
AGL (overleg | bijdragen)
kGeen bewerkingssamenvatting
AGL (overleg | bijdragen)
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 11:
| moeder = [[Gertrudis van Vlaanderen]]
}}
'''Diederik''' (of '''Dirk''') '''van de Elzas''' (ca. [[1100]] – [[Grevelingen (stad)|Grevelingen]], [[4 januari]] [[1168]]) was [[Graafschap Vlaanderen|graaf van Vlaanderen]] van [[1128]] tot aan zijn dood. Hij was een zoon van hertog [[Diederik II van Lotharingen]] en [[Gertrudis van Vlaanderen]], dochter van graaf [[Robrecht I de Fries|Robrecht I van Vlaanderen]] en haar tweede echtgenoot hertog [[Diederik II van Lotharingen]].
 
==Vlaanderen==
Als kleinzoon van graaf [[Robrecht I de Fries]] kon hij na de moord op [[Karel de Goede]] in [[1127]] via zijn moeder Gertrudis rechten doen gelden op de troon vanhet [[graafschap Vlaanderen|Vlaanderen]]. Koning [[Lodewijk VI van Frankrijk|Lodewijk VI]] had echter ''[[Willem Clito]]'', eveneens in de moederlijke lijn afstammend van de Vlaamse graven, als graaf benoemd.
 
Dit was tegen de zin van de Vlaamse steden en van de pro-keizer gezinde adelsfractie in Vlaanderen. [[Gent]], [[Brugge]], [[Rijsel]] en [[Sint-Omaars]], en een aantal edelen vroegen Diederik, toen heer van [[Bitche]], om graaf van Vlaanderen te worden. Er ontstond een strijd tussen Willem en Diederik. Lodewijk liet Diederik excommuniceren en belegerde hem in Rijsel. De Franse koning moest zich echter terugtrekken toen bleek dat Diederik de steun van [[Hendrik I van Engeland]] had. In 1128 leed Diederik nederlagen bij [[Ruiselede]] ([[Slag bij Axpoele]]) en [[Oostkamp]] en moest hij vluchten, eerst naar Brugge en daarna naar [[Aalst (Oost-Vlaanderen)|Aalst]]. Willem belegerde de stad maar werd op 27 juli dood in zijn tent aangetroffen. Dit werd door beide partijen als een teken gezien dat Diederik de rechtmatige graaf was, en er werd vrede gesloten. Diederik stond in 1128 verheffingsrechten op al zijn persoonlijke lenen in het hele graafschap af aan de [[Tempeliers]]. Dit was een grote schenking: een enorme bron van geldelijke inkomsten voor de nieuwe tempelorde. In 1157 vaardigde hij een akte uit, dat er voortaan een tempelier aan het grafelijk hof zou verblijven om de verheffingsrechten te innen.<ref>M. Nuyttens (2007), ''Krijgers voor God'', Walburg Pers, Zutphen, p. 86</ref>