Jaap Nanninga: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
→‎Jeugd en opleiding: bronvermelding
eigentijdse commentaren
Regel 29:
In 1938 maakte hij reizen door Duitsland en Polen met een paard en woonwagen. De vergunning om de wagen als woning te gebruiken was op 22 juli toegekend door de Commissaris der Koningin in de provincie Groningen. Later dat jaar vestigde hij zich definitief in Den Haag. Daar had hij al gauw een 'schuur' als atelier, die hij zelf altijd zijn 'hok' noemde; het lag tussen de bomen op het [[Landgoed Clingendael|landgoed Clingendael]] in Wassenaar. Met wat oude stoelen en kasten had Nanninga het bewoonbaar gemaakt en er zijn eigen sfeer in gebracht; verwarming en sanitair waren gebrekkig. Op een lage, schuine zolder stond zijn bed. In de winter wanneer het weer al te bar werd nam hij zijn intrek op één of ander particulier adres of in [[De Pauwhof|de Pauwhof]].<ref name="Goos Verweij">[http://www.art-abstract.com/artikelen/nanninga.html 'De Schilder Nanninga', door Goos Verweij; in publicatie ''Nanninga'' - ter gelegenheid van de expositie in het raadhuis van Heerlen, 1977]</ref>
 
Kleur hield Nanninga veel bezig, zowel in zijn uitspraken als op papier. Altijd was het de kleur die hem zo enorm boeide, volgens zijn vriend Goos Verweij - die vaak bij de kunstenaar op zijn atelier op bezoek kwam, of naar exposities ging met hem. Toen ze een keer samen een tentoonstelling van [[Karel Appel]] bezochten was Nanninga erg enthousiast over de wijze waarop Appel zijn kleuren gebruikte, maar..'' 'als ik zelf zo rood op een doek zet, dan schrik ik er van' '' - zo merkte hij op tijdens het bekijken van een schilderij van Appel. Volgens Verweij werkte Nanninga altijd met een matte verf die hij zelf samenstelde. Zijn doeken prepareerde hij eerst met een grondlaag waarin krijt was verwerkt [wat zuigt]. Hij bewonderde het werk van de Amsterdamse [[Cobra|'Experimentelen']] wel en bleef dat ook steeds volgen. Zijn belangstelling voor de experimenten van jonge kunstenaars bleek ook duidelijk, toen in zijn nalatenschap een aantal werken van hen werd aangetroffen.<ref name="Goos Verweij" /> De mensen van de jonge [[Cobra (kunst)|Cobra]]-groep hadden hem - (evenals [[Piet Ouborg]]) - een keer bezocht om te kijken of hij aan kon sluiten bij hun groep, maar daar is verder niets uit voortgekomen dan belangstelling. Nanninga was een uitgesproken colorist die zocht naar een heel individualistische en poëtische beeldtaal. Oosterse mystiek en 'primitieve culturen' gaven hem inspiratie; veel van zijn schilderijen droegen dan ook titels die naar deze culturen verwezen. Andere werken noemde hij 'Composities', die verwezen naar de elementen kleur, lijn en vorm.. Zijn abstracte werk bezit een stevige vormtaal met een wonderlijk subtiele en zachte uitstraling.
 
===De Posthoorn-groep===
Op initiatief van Nanninga werd er vanaf 1949 door een aantal experimenteel-ingestelde Haagse schilders in café [[Bodega De Posthoorn|'De Posthoorn']] geëxposeerd. Dit had zo'n succes dat de eigenaar van het café, de heer Knijnenburg in 1950 het naburige pand huurde en de kunstenaars mochten daar gratis exposeren. Vanaf 1956 werd deze locatie ingericht als kunstzaal, en vervolgens als galerie door de kunstverzamelaar Frits Becht; wie de tentoonstelling wilde zien kon aan het buffet van het café de sleutel ophalen. Kunstenaars als [[Jan Roëde]], Jaap Nanninga, [[Willem Hussem]], Hans van der Lek, [[Gerard Verdijk]], Dirk Bus, Nol Kroes, George Lampe, [[Jan Cremer]], [[Lotti van der Gaag]], Theo Bitter, Karel Bleijenberg, [[Kees van Bohemen]], Jos van den Berg, Aat Verhoog en anderen, mochten er gratis exposeren. Er werden bijna maandelijks tentoonstellingen georganiseerd, waar zowel de werken van Nederlandse als buitenlandse kunstenaars werden getoond. Zo exposeerde ook de Italiaanse kunstenaar [[Piero Manzoni]] er in 1959. De jaren 1956-1959 waren de meest succesvolle, daarna nam de belangstelling snel af; in 1962 sloot de galerie haar deuren. De Posthoorngroep wordt beschouwt als een van de peilers van de [[Nieuwe Haagse School (beeldende kunst)|Nieuwe Haagse School]].<ref>[https://www.nieuwehaagseschoolkunst.nl/artists/groepen/posthoorngroep.htm 'De Posthoorngroep 1956 - 1962', op de website van de Nieuwe Haagse Schoolkunst]</ref>
 
===Eigentijdse commentaren===
Op de eerste groepstentoonstelling in de [[Posthoorngroep|galerie De Posthoorn]] in juli 1956 werd het werk van Nanninga door kunstcriticus Berenson in 'Het Vaderland' van 1956 als het belangrijkst gezien. Zij bleef ook bij volgende Posthoorn-tentoonstellingen enthousiast en gaf een lyrische beschrijving:'' 'Bij een dergelijk serieus en bezield geheel kan men zich de ogen gaan openen voor de non-figuratieve kunst. Deze kunst roept het beeld op van toestanden of processen, die niet in het zintuiglijke liggen, maar behoren in die wereld, waar de mens thuis is, zodra hij zich van zijn indrukken terugtrekt tot zijn innerlijk wezen.' '' Nanninga kwam als een evenwichtige, zeer verfijnde schilder in de kritieken naar voren, zoals bij Penning in ''De Haagsche Courant'', 26/7/1956:'' 'Maar ook Nanninga is altijd subtiel en dromerig, dichterlijk in zijn composities van grijze blauwe en okerige tinten.' ''<ref>[https://www.nieuwehaagseschoolkunst.nl/artists/nanniga/nanningadiscr.htm 'Jaap Nanninga (1904 - 1962†)' op website Nieuwe Haagse Schoolkunst]</ref>
 
===Laatste jaren===
In de zomer van 1957 werd hij opgenomen in ziekenhuis Westeinde voor een maagkwaal. De eerste weken na de operatie waren kritiek. Juist in die tijd zag de toenmalige directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam, [[Willem Sandberg]] met zijn vrouw een reeks werken van hem die zijn vriend Verweij hen toonde. Sandberg besloot direct tot het maken van een tentoonstelling van Nanninga's werk in het "Stedelijk" en deelde dit de doodzieke kunstenaar zelf mee in het ziekenhuis. Hij kreeg van Nanninga de sleutel mee van zijn atelier om werken te kunnen selecteren. De tentoonstelling werd al op 8 november 1957 door kunstcriticus Hans Redeker en duurde tot 10 december; daarna gingen de schilderijen over naar het Gemeentemuseum in Den Haag, tot en met maart 1958. De belangstelling voor beide exposities was groot en gaven Nanninga meer bekendheid in Nederland. Ondanks zijn aanvankelijk nog wankele gezondheid werkte hij vanaf die tijd hard en met veel plezier. Er volgden enkele vruchtbare jaren, waarin hij zijn werk beter verkocht en de waardering - ook van de kant van de grote musea - toenam.<ref name="Goos Verweij" />