Hendrik III van Leuven: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
AGL (overleg | bijdragen)
kGeen bewerkingssamenvatting
Alusias (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 16:
 
Na de dood van paltsgraaf [[Herman II van Lotharingen]] ([[Dalhem (België)|Dalhem]], 20 september 1085), kreeg hij het [[landgraafschap Brabant]] in leen van [[keizer Hendrik IV]]. Dit rijksleen was gesitueerd tussen de rivieren de [[Dender]] en de [[Zenne]] en vormde de institutionele basis voor de oprichting van het [[hertogdom Brabant]] in 1183. Als landgraaf werd hij bovendien een rechtstreeks leenman van de Duitse keizer en had de hertog van [[Neder-Lotharingen]] geen gezag over zijn Brabants graafschap.
 
Omstreeks 1091 werd Hendrik III van Leuven beschouwd als de machtigste graaf in Neder-Lotharingen (MGH, Scriptores X, Rodulfi Gesta abbatis Trudonensis, 250: ''Heynricus tunc potentior habebatur in nostris partibus'').
Abt Rodulfus van Sint-Truiden schreef in zijn Gesta abbatum Trudonensium: 'Korte tijd later stierven de beide bisschoppen, Herman te Metz [1090], Hendrik te Luik [1091], terwijl de keizer in Lombarijde vertoefde. Zo brak een tijd aan waarin elke machtige in onze streek naar believen kon inpalmen wat aan zijn eigendom grensde of tussen zijn percelen lag. Graaf Hendrik van Leiven stond toen aangeschreven als de machtigste on onze streek [met andere woorden: hij maakte zich het meest schuldig aan het afhandig maken van de bezittingen van de abdij van Sint-Truiden] [...]. Omdat er na de dood van bisschop Hendrik nog geen opvolger was aangesteld, was er niemand die de graaf op geestelijk terrein weerstand zou bieden; evenmin durfde de hertog van Lotharingen met zijn wereldlijke macht hem de voet dwars zetten'.
 
Volgens Herman van Doornik (ca.1140) genoot graaf Hendrik III grote faam en bekendheid in zijn tijd. Hij verdreef rovers en dieven uit zijn gebied, zodat er in geen enkel graafschap meer vrede en veiligheid heerste dan in het zijne (MGH, Scriptores XIV, Hermanni liber de restauratione S.Martini Tornacensis, 282).