Polder: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k Wijzigingen door 84.24.89.33 (Overleg) hersteld tot de laatste versie door JanB46
Regel 10:
 
==Nederland==
[[Nederland]] telt ongeveer 4000 polders. De helft van het polderoppervlak in Europa ligt in Nederland. Er bestaan verschillende vormen. De drie belangrijkste zijn de [[droogmakerij]], de [[indijking]] en de [[Ontginning (cultuur)|ontginning]]. Een droogmakerij is een inpoldering van open water, bijvoorbeeld een [[meer (water)|meer]] of plas, dat letterlijk is ''drooggemaakt''. Een indijking is een inpoldering van getijdengebied langs de [[kust]] of een [[rivier]]. Hierbij gaat het om een gebied dat al periodiek droogviel en door indijking definitief droog blijft en in cultuur gebracht kan worden. Aan de kust gaat het meestal om [[kwelder]]s, langs de rivier om voormalige [[uiterwaard]]en. Een ontginning is in cultuur gebrachte [[woeste grond]], bijvoorbeeld een voormalig moeras-, veen-, heide- of duingebied. Dit hoeft geen polder te zijn: hier is alleen sprake van als het gebied permanent bemalen moet worden.
 
Heel West-Nederland, met uitzondering van de [[duin]]en, bestaat uit polderland. Dit betreft het deel van West-Nederland, gelegen tussen Den Helder en de [[Nieuwe Waterweg]]. Dit is geen land dat is drooggelegd uit de zee. Het is veenland dat oorspronkelijk enkele meters boven zeeniveau lag. Rond de tijd 800 à 1000 na Chr. is men het veen gaan ontginnen. Dat bracht drainage en ontwatering van het veen met zich mee. Levend [[hoogveen]] bestaat voor 90% uit water. Door ontwatering verloor het veen dus een groot deel van zijn volume en klonk daardoor in. Hierdoor trad een aanzienlijke daling van het veenoppervlak op. Bovendien kwam het veen, dat uit afgestorven plantenresten bestaat, door akkerbouw intensief in contact met de lucht. Daardoor verteerde (oxideerde) het veen voor zover gelegen boven de grondwaterspiegel. Dit droeg in belangrijke mate bij aan de daling van het veenoppervlak. Door inklinking en oxidatie is het veenoppervlak in de periode tussen 1000 en 1200 A.D. gedaald tot het niveau van gemiddeld hoogwater op de [[Zuiderzee (water)|Zuiderzee]]. Toen werd bedijking van het veenland noodzakelijk. Achter de [[Dijk (waterkering)|dijken]] ging de bodemdaling door en werd bemaling noodzakelijk om het overtollige water te kunnen lozen. De opgetreden bodemdaling is er de oorzaak van dat de bodem van West-Nederland nu enkele meters beneden zeeniveau ligt. In het Hollandse veengebied zijn enkele grote meren ontstaan. Deze meren zijn in de 17e eeuw en later drooggemalen ([[Veenpolder (poldertype)|veenpolders]]). Voorbeelden van dergelijke droogmakerijen zijn de [[Schermer (droogmakerij)|Schermer]], de [[Beemster]] (beide in de 17e eeuw) en de [[Haarlemmermeer]] (in de 19e eeuw). Voorts heeft in Noord-Holland landaanwinning plaatsgevonden door inpoldering van land boven de lijn Schagen-Medemblik dat in de 12e – 14e eeuw een prooi was geworden van de zich uitbreidende Zuiderzee.