Schacht (mijnbouw): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 66:
Door koude vloeistof, die in een bevriesmachine tot een temperatuur van -21 °C wordt afgekoeld, voortdurend door de valbuizen naar beneden te pompen en door de bevriesbuizen te laten opstijgen, zal zich geleidelijk om elk bevriesgat een ijscilinder vormen, die dagelijks in dikte toeneemt. Reeds na betrekkelijk korte tijd vormen al deze ijscilinders samen een stevige ijsmuur. Zodra deze is aangegroeid tot aan de omtrek van de te maken schacht, kan met afdiepen worden begonnen. Ook tijdens deze werkzaamheden wordt het bevriezen voortgezet, waardoor de ijsmuur voortdurend dikker en sterker wordt.
 
[[Bestand:Zeche Hannover A05.jpg|thumb|Tijdens het afdiepen vindt alle vervoer door de schacht plaats door middel van een afdiepton of schachttoncuffat]]
Behalve de bevriesgaten, die rondom de schacht worden gemaakt, worden binnen de schachtomtrek nog een drietal ontlastingsgaten geboord. Een van deze gaten wordt ongeveer in het middelpunt van de te maken schacht geboord. De diepte van de gaten is verschillend, ze worden echter alle tot in een waterhoudende laag geboord. De ontlastingsgaten worden over de gehele diepte met buizen bekleed; voor de onderste 25 meter neemt men geperforeerde, voor het overige gedeelte gewone buizen. Zodra de grond en het zich daarin bevindende water rondom de bevriesgaten bevriest, zal het uitzetten waardoor het water in de ontlastingsgaten stijgt. De ontlastingsgaten kan men ook controlegaten noemen. Immers, wanneer daarin het water stijgt, is dat het bewijs dat het water geen andere uitweg meer heeft en de ijsmuur rond de schacht gesloten is. Houdt enige tijd daarna de toevloed van het water weer op, dan mag worden aangenomen, dat de ijsmuur het desbetreffende boorgat is genaderd en er geen water in vloeibare toestand meer voorhanden is. Daaruit kan worden afgeleid tot welke dikte de ijsmuur is aangegroeid.
 
Het uitdelven van de weke grond gaat gemakkelijk en vrij snel. De losgewerkte massa wordt in een zogenoemde afdiepton of schachtton geschept,. die(bij het graven van de schachten in Belgisch Limburg gebruikte men de Franse benaming cuffat' voor de afdiepton). De schachtton wordt door middel van een krachtige ophaallier naar de oppervlakte wordt gehesen. De leeggemaakte ton wordt vervolgens weer in de schacht neergelaten. Behalve voor de afvoer van de losgemaakte grond, dient de ton tevens voor de aanvoer van materialen en het vervoer van de mijnwerkers die in de schacht werkzaam zijn. Het streven is er op gericht de gehele bevriesschacht af te diepen, terwijl er nog een weke kern voorhanden is. Is de ijsmuur tot binnen de schachtomtrek aangegroeid, dan wordt het bevroren materiaal losgemaakt met behulp van zware persluchthamers. In sommige gevallen zijn ook deze werktuigen niet meer doeltreffend en moet men zijn toevlucht nemen tot schieten. Dit gebeurt met speciale springstof, die bij de in de schacht heersende lage temperatuur niet bevriest.
 
Zodra men met de delving in het vaste steenkoolgebergte is gekomen, wordt van onder af begonnen met het aanbrengen van de definitieve bekleding, welke in de regel uit ijzeren tubbings en beton bestaat. Op een geschikte gesteentelaag wordt eerst, nauwkeurig horizontaal en gecentreerd, een uit segmenten bestaande, zogenaamde draagring geplaatst. Op de draagring worden de cuvelage-ringen (tubbings) gebouwd. Evenals de draagring zijn ook deze uit een aantal anderhalve meter hoge segmenten samengesteld. Zowel in horizontale als in verticale richting worden de segmenten met moerbouten aan elkaar verbonden. Deze verbindingen moeten niet alleen stevig, doch bovendien ook waterdicht zijn. Dit gebeurt door tussen elke twee segmenten, in verticale en in horizontale richting, loden platen en om de bouten, onder de koppen en moeren, loden ringen aan te brengen. Telkens als twee cuvelage-ringen zijn aangebracht, wordt de ruimte tussen cuvelage en schachtwand met snelbindend beton aangevuld.