Paleis van Nassau: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 17:
Uit deze tijd dateert een getuigenis van de Franse reiziger Pierre Bergeron. Hij was in 1612 in Brussel en herinnerde zich in zijn onuitgegeven manuscript ''Itinéraire germano-belgique'' vooral de alomtegenwoordige leuzen in het paleis: het trotse ''Ce sera moy Nassau'' en het eigenlijke [[Motto|devies]], een varend schip met ''Tardando progredior'' (vertragend ga ik vooruit).<ref>{{aut|Th. M. Roest van Limburg}}, "[https://archive.org/stream/onzekunst12antw#page/90/mode/2up Voormalige Nassausche paleizen in België]", in: ''Onze kunst'', blz. 90</ref> Daarna was het paleis onder meer de residentie van landvoogd [[Peter Ernst I van Mansfeld]] en markies [[Isidro de la Cueva y Benavides]], de commandant van de Spaanse troepen. Tijdens diens verblijf brak er brand uit, maar de ''gulde-broers'' waren snel te been en konden met hun recent uitgevonden [[brandspuit]] de vlammen doven voordat er veel schade werd aangericht (1701).
 
In 1731 werd het nabijgelegen [[Paleis op de Koudenberg]] door brand verwoest en verhuisde het hof aldaar naar het Hof van Nassau, dat voortaan als het ''Nieuwe Hof'' door het leven ging. Omstreeks 1750 opende [[Karel van Lotharingen (1712-1780)|Karel van Lotharingen]] onderhandelingen om het Paleis van Nassau op te kopen. Het paleis was bouwvallig en niet meer aangepast aan de smaak van de tijd. Het werd voor weinig geld verkocht en nagenoeg volledig afgebroken (op de kapel na), om plaats te maken voor een neoklassieke residentie van de gouverneurs-generaal van de [[Oostenrijkse Nederlanden]] (zie [[Paleis van Karel van Lotharingen]]). In 1797 was de oude tuin van het paleis een gerenommeerde [[Kruidtuin (Brussel)|kruidtuin]] geworden, eerst onderdeel van de [[École centrale van Brussel]] en vanaf 1822 uitgebaat door de ''Société de Flore''. Hij moest na enige decennia plaats ruimen voor het ''Palais de l'Industrie nationale'' (1825).<ref>{{aut|Michèle van Kalck}} (2003), ''De Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België: twee eeuwen geschiedenis'', blz. 133-137</ref>
 
== Overblijfselen ==