Gebruiker:Kjalving/Kladblok: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 759:
Een tweede golf van expansie kwam onder de [[Ottomaanse Rijk|Ottomanen]]. Na de [[Mongoolse Rijk|Mongoolse verwoestingen]] in de 13e eeuw zou het Arabische rijk zich niet herstellen, maar de Ottomaanse dynastie wist al snel de onderling rivaliserende [[Bei|jihad-beyliks]] van de Turken te verenigen en nagenoeg heel het vroegere kalifaat (uitgezonderd Perzië, dat de grote sjiitische rivaal zou blijven) onder hun eigen, soennitisch bewind te brengen. Onder sultan [[Murat II]] kwam in de jaren 1430-1448 de Balkan onder controle van het Ottomaanse rijk, wat het bijna vijf eeuwen zou blijven.
 
De islamitische expansie had uiteraard militaire en economische motieven, maar zeker ook religieuze. Anders dan de christelijke expansie, die uitdrukkelijk gericht was op kerstening van de veroverde gebieden, was bekering tot de islam van de veroverde volken niet het primaire doel, al werd het uiteraard wel aangemoedigd en waren er financiële en maatschappelijke voordelen aan verbonden. De heersers waren er van overtuigd dat oplegging van [[sharia|islamitisch recht]] aan de veroverde volken voor iedereen voordelen bood. De kaliefs beschouwden zichzelf als leiders van de [[jihad]], wat in die tijd vooral betekende: het onder islamitische heerschappij (''[[Dar al-islam en dar al-harb|dar al-islam]]'', het huis van de islam) brengen van de ''[[Dar al-islam en dar al-harb|dar al-harb]]'' (het huis van oorlog, een term voor de heerschappij van de ongelovigen).<ref>{{cite book|language=en|title=The Most Noble of People: Religious, Ethnic, and Gender Identity in Muslim Spain|last=Coope|first=Jessica|publisher=University of Michigan Press|url=https://books.google.nl/books?id=jc6lDgAAQBAJ|doi= 10.3998/mpub.9297351|isbn=978-0-472-13028-3|year=2017|location=Ann Arbor}} pagina 31-33</ref>
 
De islamitische expansie bracht onherroepelijk militaire en religieuze conflicten met de christelijke staten teweeg. Omgekeerd was dat ook het geval, namelijk met de [[kruistocht]]en. De kruistochten begonnen als een poging van de christenen om Jeruzalem, de heiligste plaats in het christendom, op de moslims en Joden te veroveren. Bedevaarten naar de heilige plaatsen van de christenen, zoals Jeruzalem, Bethlehem en Nazareth waren al een tijd onmogelijk gemaakt door de Byzantijnse heersers. Het verlies van het Byzantijns leger tegen de Seltsjoekse Turken in de Slag bij Manzikert in 1071 zorgde voor de eerste bedes om hulp en troepen uit het westen. Het was dus niet alleen het heroveren van Jeruzalem, maar ook het bijstaan van het Byzantijnse leger tegen de Turken, het voorkomen van gebiedsuitbreiding van de islamieten, en het vergroten van de invloed van het westen in het oosten, waar op gemikt werd. In de tiende eeuw was er namelijk een einde gekomen aan de invasies van Europa door Vikingen, Moren en Aziatische steppevolkeren. De hierop volgende stabiliteit zorgde vanaf de elfde eeuw voor een expansiebeweging. Door de groeiende bevolking ontstond een Drang nach Osten.<br>