Vrijeschoolonderwijs: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
→Pedagogische visie: Steiners invloed weg, kenmerken toegevoegd - zie overlegpagina |
|||
Regel 101:
'''Het kleuteronderwijs'''
In de eerste twee leerjaren van de basisschool ligt de nadruk vooral op de ondersteuning van de motorische ontwikkeling, waarbij door binnen en buiten spelen, vinger- kring- en ambachtspelletjes ook de scheppende fantasie wordt gestimuleerd. Door het vele meespreken van en luisteren naar verhalen wordt de taalontwikkeling bevorderd. Al spelend leren de kinderen socialiseren en hun lichaam hanteren.
'''De klassenleerkracht'''
Rudolf Steiner vond het belangrijk dat de leerkracht zijn leerlingen door en door kent en hun persoonlijke ontwikkeling gedurende langere tijd kan volgen – het liefst gedurende de hele basisschooltijd. Zo wordt een vertrouwensband opgebouwd, waardoor de leerkracht goed in staat is om in te schatten of een leerling die 'niet op schema ligt' in staat is de achterstand in een volgend leerjaar in te lopen of dat er toch extra begeleiding nodig is. Ook de vakleerkrachten van wie het kind les krijgt, dragen voor de leerling pedagogische verantwoordelijkheid. Hoe lang een leerkracht een klas begeleidt, is per school verschillend. Op de middelbare school geeft de mentor in de eerste twee leerjaren (klas 7 en 8) nog veel les aan de eigen groep.
'''Het periode-onderwijs'''
Rudolf Steiner vond de afwisseling van vakken per uur een oneconomische manier van werken: het volgende uur vergeten de leerlingen wat ze het uur ervoor hebben geleerd. Daarom stelde hij voor het onderwijs in de eerste twee lesuren van de dag rond één thema te centreren. Gedurende een periode van 3 à 4 weken concentreren de leerlingen zich op de verschillende aspecten van één vak. Wat gedurende die weken is opgebouwd, kan enige tijd in het onderbewuste rijpen waardoor het beter beklijft als het in een volgende periode en in de vaklessen weer wordt opgepakt. Na de pauze komen dan de vaklessen aan de beurt: o.a. andere talen, kunstzinnige vakken en gymnastiek. In oefenuren wordt, buiten de periode om, vooral rekenen, taal en lezen verder geoefend. Vanaf de zevende klas zijn het o.a. vakken als meetkunde en algebra, natuur- en scheikunde, biologie, literatuurgeschiedenis en kunstgeschiedenis, waarmee een basis wordt gelegd voor de behandeling van de examenstof in vaklessen.
'''Ontwikkelstof'''
Vanaf de eerste klas (groep 3) is er een doorlopende leerlijn tot en met de twaalfde klas (klas 6
middelbare school). Steiner zag leerstof niet in de eerste plaats als een doel, maar als een middel om de kinderen in hun verdere ontwikkeling te ondersteunen. Het tellen of de tafels van vermenigvuldiging leren bijv. worden aan de jonge kinderen die tijdens hun ontwikkeling een grote behoefte aan beweging hebben, zoveel mogelijk via de beweging – ritmisch lopend, klappend, springend enz. aangeleerd. Aan de behoefte de dingen werkelijk te beleven, wordt tegemoet gekomen door bijv. de letters uit beelden te laten ontstaan die eerst geschilderd en/of getekend worden. Wanneer de kinderen rond het 10e jaar veel meer belangstelling beginnen te tonen voor de wereld om hen heen, doen bijv. heemkunde en aardrijkskunde hun intrede. De relatie met de tijd wordt versterkt door het vak geschiedenis dat in de 5e klas (groep 7) begint met de geschiedenis van de mens vanaf de oudste tijden. Wanneer in de 6e klas het denken als zodanig ontwaakt dat oorzaak en gevolg kunnen worden ingezien, worden natuur- en scheikunde geïntroduceerd. Gedurende hun schooltijd wordt aan de ontwikkeling van het gevoelsleven bijgedragen door de vertelstof die voor elke klas een bijzonder thema heeft. Dat zijn sprookjes in de eerste klas, fabels en heiligenlegenden in de tweede klas, verhalen uit het Oude Testament (Genesis) in de derde klas, verhalen uit de Edda in de vierde klas, verhalen uit de Griekse mythologie in de vijfde klas en ten slotte, wat de basisschool betreft, geschiedenis van de Romeinse tijd in de zesde klas.<ref>https://www.rudolfsteinerschoolprinsenland.nl/ Leerplan Rudolf Steiner School Prinsenland te Rotterdam</ref>
Regel 118 ⟶ 122:
'''Kunstzinnig onderwijs'''
Rudolf Steiner is de enige onderwijsvernieuwer die de eis stelt dat onderwijs kunstzinnig moet zijn. Daarmee bedoelde hij in de eerste plaats dat de leerkracht met de leerling omgaat als de kunstenaar met zijn kunst: als een wordend iets. Het betekent ook dat de leerkracht zo met het kind omgaat dat hij recht doet aan de natuur van het kind, dat wil zeggen dat hij de leerstof zo levend aanreikt dat het resultaat van dit levende proces de ontwikkeling van vermogens én kennis is. Daarnaast betekent het nog dat het kind veel kunstzinnigs moet doen in de vorm van onder andere tekenen, schilderen, boetseren, bewegen en toneelspelen. In het leerplan is daar veel tijd voor ingeruimd. Zelfs van de omgeving eiste Steiner dat deze het kind kunstzinnig omringt, wat onder andere resulteert in de zo typerende schoolgebouwen in organische stijl en kleurrijke klaslokalen.
'''Euritmie'''
Het voor vrijescholen meest kenmerkende kunstvak is euritmie. Dat is een vorm van dans waarmee klank zichtbaar wordt gemaakt. Dat kan taal zijn of muziek. Iedere letterklank, iedere toonhoogte en ieder interval hebben hun eigen gebaar. Door middel van gebaren en choreografieën leren kinderen hun eigen speelruimte in relatie tot die van hun medeleerlingen en de ruimtelijke begrenzing van het klaslokaal kennen.
'''Talen'''
Vanaf de eerste klas (groep 3) worden naast het Nederlands het liefst twee andere talen aangeleerd. Het begint met liedjes, gedichtjes, vingerspelletjes, dialoogjes e.d. Vanaf groep 6 wordt de taal ook geschreven. Naast dat het nuttig is, was het Steiner er ook om te doen dat kinderen door een andere taal te leren ook iets van het karakter van het andere volk opnemen.
'''Beoordeling'''
In de onderbouw worden geen (rapport)cijfers gegeven. Leerlingen worden niet beoordeeld en geselecteerd op hun kunnen, maar worden zoveel mogelijk begeleid en uitgedaagd in hun persoonlijke ontwikkeling, ook als die ontwikkeling afwijkt van het gemiddelde. Dit gebeurt vanuit de gedachte dat ieder mens met eigen talenten op aarde komt. Leerkrachten op de vrijeschool zien het als hun taak om kinderen zo te begeleiden dat optimale omstandigheden worden gecreëerd om die talenten tot hun recht te laten komen. In de bovenbouw worden de examenvakken wel met cijfers beoordeeld. Bij de andere vakken verschilt dat per school. Aan het eind van ieder leerjaar ontvangt ieder kind een getuigschrift met daarin een persoonlijke boodschap en voor ieder vak een korte karakterisering van de leerontwikkeling in dat jaar. Omdat er tegelijkertijd van wordt uitgegaan dat kinderen zich in leeftijdsfasen ontwikkelen en het curriculum daarop is afgestemd, is het niet wenselijk om kinderen een klas te laten doubleren.
'''Therapeutische ondersteuning'''
Idealiter is aan iedere school een (antroposofische) schoolarts verbonden. Door bezuinigingen is dit helaas niet meer altijd het geval. Wel krijgen leerlingen die zich niet naar verwachting ontwikkelen binnen schooltijd individuele ondersteuning in de vorm van remedial teaching of diverse vormen van therapeutische begeleiding, waaronder euritmietherapie.
'''Jaarfeesten'''
Veel aandacht wordt besteed aan het ritme van de seizoenen. Daarbij past ook een aantal jaarfeesten. In de Europese, christelijke, traditie zijn dat het Sint Michaëlsfeest, het Sint Maartensfeest, advent, Kerst en Driekoningen, Pasen, Pinksteren en het Sint Jansfeest. Iedere school legt daarbij andere accenten en de invulling verandert ook naarmate de kinderen ouder worden. Het paradijs- en geboortespel vóór en het driekoningenspel na de kerstvakantie behoren op iedere school tot de vaste bestanddelen. In andere werelddelen kunnen andere seizoensgebonden feesten worden gekozen.
'''Ouderparticipatie'''
De meeste vrijescholen zijn op initiatief van en door ouders opgericht. Op veel scholen bestaat naast de in Nederland verplichte oudergeleding in de medezeggenschapsraad een ouderraad of hebben (oud-)ouders zitting in het bestuur. Iedere klas heeft één of twee klassenouders die de leerkracht waar nodig assisteert met bijvoorbeeld de organisatie van uitstapjes en ook als intermediair tussen ouders en school fungeert. Maar ook op schoolniveau wordt vaak een beroep gedaan op de ondersteuning van ouders. Zeker tweemaal per jaar wordt door de leerkracht een ouderavond georganiseerd waarin uitleg wordt gegeven over de leerstof in het betreffende leerjaar. Tussen ouders en leerkracht is regelmatig contact over de ontwikkeling van hun kind.
|