Lassen met beklede elektrode: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k overbodige bestandsparameter
Eg-T2g (overleg | bijdragen)
Regel 27:
== Types elektrodebekleding ==
Er zijn drie hoofdgroepen elektrodebekleding:
* [[Rutiel]], met een hoog gehalte aan [[Siliciumdioxide|SiO<sub>2</sub>]] en [[Titanium(IV)oxide|TiO<sub>2</sub>]]. Dit lastype wordt het meest toegepast omdat de elektroden in veel diktes en met verschillende eigenschappen te verkrijgen zijn. De lasboog is relatief zacht en er worden minder spatten gegenereerd. De snelheid waarmee het materiaal stolt wordt voornamelijk bepaald door de verhoudingen tussen de additieven die aan de bekleding zijn toegevoegd. Het is hiermee mogelijk in alle posities te lassen. De elektrode ontsteekt gemakkelijk en het lasmetaal vloeit goed aan aan de te verbinden delen. Het zorgt voor lassen met goede mechanische sterkte, ook qua [[vermoeiing]]. Sommige dikke, snel stollende elektroden bevatten relatief veel mangaan zodat de werkruimten goed geventileerd moeten worden om een [[mangaanvergiftiging]] bij de lassers te voorkomen.
* [[Basisch]], met een hoog gehalte aan krijt ([[calciumcarbonaat]]) en [[fluoriet]] ([[calciumfluoride]], vloeispaat). Dit zorgt voor een zuiver schoon lasbad en een las met zeer laag waterstofgehalte, waardoor de las een zeer hoge kerftaaiheid krijgt. Vergeleken met de rutielelektrode is de lasbaarheid minder goed: het geeft een grove las en de slak is minder eenvoudig te verwijderen.
* [[Cellulose]] (houtmeel), met een hoog gehalte aan cellulose in de bekleding. Dit zorgt weliswaar voor veel rook en spatten tijdens het lassen, maar het lassen gaat snel, er kan in alle posities gelast worden, het is mogelijk om relatief grote openingen te overbruggen en de las is relatief diep en ongevoelig voor [[corrosie]]. Een nadeel is wel het hoge waterstofgehalte, waardoor er een risico is op [[Warmte-beïnvloede zone|koudscheuren]].