Axioma's van de kansrekening: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
"ligt voor de hand" vermeden |
|||
Regel 11:
Een dergelijk drietal <math>(\Omega,\mathcal{F},P)</math> heet ''kansruimte'' en is een bijzonder geval van een [[maatruimte]].
==Voorbeelden==
▲==Voorbeeld==
Bij eenmaal gooien met een dobbelsteen is de uitkomstenruimte (verzameling mogelijke uitkomsten) Ω = {1,2,3,4,5,6}. Voor de gebeurtenissen kunnen we hier alle deelverzamelingen van Ω nemen. De kans op een van de ogenaantallen 1 tot en met 6, dus de kans op heel Ω, is 1. De kans op een van de ogenaantallen uit {1,2,3,5,6} is gelijk aan de kans op een uitkomst uit {1,5} plus de kans op een uitkomst uit {2,3,6}. Bij een zuivere dobbelsteen zal de kans op elk van de gebeurtenissen {1}, {2}, ...,{6} hetzelfde zijn en dus gelijk aan 1/6. Voor de hiervoor genoemde gebeurtenissen geldt dan:
:<math>P(\{1,2,3,5,6\}) = \tfrac{5}{6} = \tfrac{2}{6} + \tfrac{3}{6}=P(\{1,5\})+P(\{2,3,6\})</math>.
Voorbeeld 2
Als er drie mogelijke uitkomsten zijn, zijn er vijf mogelijke uitkomstenruimtes, waarvan één alle verzamelingen uitkomsten omvat, en de andere vier neerkomen op het niet onderscheiden van bepaalde uitkomsten. In het laatste geval kan het model vereenvoudigd worden door dienovereenkomstig de uitkomstenruimte te verkleinen.
==Eigenschappen==
|