→Biografie
(1 bron(nen) gered en 0 gelabeld als onbereikbaar #IABot (v1.4.2)) |
|||
Meijer was de oudste zoon van David Abraham Meijer en Marianne Cohen, een dochter van de Amersfoortse tabakshandelaar, geleerde en [[rabbijn]] [[Benjamin Cohen (koopman)|Benjamin Cohen]], die in april [[1787]] [[stadhouder Willem V]] onderdak verleende. Na de dood van haar man verhuisde zijn moeder in 1790 naar Amsterdam, waar ze haar intrek nam bij haar vader op de [[Nieuwe Herengracht]] 103 in de [[Jodenbuurt (Amsterdam)|Amsterdamse jodenbuurt]]. Meijer studeerde van 1793 tot 1796 rechten aan het [[Athenaeum Illustre (Amsterdam)|Atheneum Illustre]], en promoveerde op 15-jarige leeftijd aan de [[Universiteit Leiden]]. Ten tijde van de [[Bataafse Republiek]], op 17 januari 1797, werd hij op 16-jarige leeftijd advocaat te Amsterdam. Noch het rijke Amsterdamse koopmansgilde noch andere klanten van christelijken huize klopten bij hem aan. Hij bestudeerde de geschiedenis van het recht van andere landen. Dit resulteerde in publicaties, die hem internationale roem en lidmaatschappen van Europese universiteiten en academies opleverde.
In 1806 werd Meijer directeur van de ''[[Bataafse Courant]]'', een voorloper van de [[staatscourant]], en in 1810 vredestichter tussen de beide joodse gemeenten, de Hoogduitse en de Portugese. Het spreken van [[Jiddisch]] moest ontmoedigd worden, er kwam een [[leerplicht]] en een Nederlandse Bijbelvertaling die ook aanvaardbaar zou moeten zijn voor Joden. In april 1809 kwam koning [[Lodewijk Napoleon]] met het voorstel een Joods legerkorps op te richten, zodat Joodse burgers de gelegenheid kregen hun land te dienen. De aanmelding en het enthousiasme
In 1813 werd Meijer secretaris van de commissie tot samenstelling van de [[grondwet]].
|