Stroomvoorziening van spoorwegen: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
k sterretje is convolutie
Regel 1:
'''Elektrificatie''' is het voorzien van een (rail)voertuig van continue [[elektriciteit|elektrische]] voeding door middel van een [[bovenleiding]] of een [[derde rail]]. De term wordt ook gebruikt voor het aanbrengen van een dergelijke voorziening.
 
Er kan [[gelijkspanning]] of [[wisselspanning]] toegepast worden. Daarnaast is er de keuze van het voltage. Over het algemeen heeft de gebruikte voedingsspanning te maken met het [[vermogen (natuurkunde)|vermogen]] van de [[motor]] van een voertuig. Zo worden [[tram]]s en [[trolleybus]]sen gevoed met 600 of 750 [[Volt (eenheid)|volt]] gelijkspanning, bij metrostellen kan deze waarde tot 1500 volt oplopen en bij de spoorwegen tot 25.000 volt wisselspanning. De oorzaak daarvoor ligt in een natuurkundige wet, die door de formule ''P = U *× I'' uitgedrukt wordt, of, door [[Substitutie (wiskunde)|substitutie]] van de [[Wet van Ohm]] (''U = I *× R'') anders geschreven als ''P = I *× R *× I = I''² *× ''R''. Hierbij staat ''P'' voor vermogen, ''U'' voor de spanning, ''I'' voor stroomsterkte en ''R'' voor de weerstand. Het vermogensverlies is dus kwadratisch afhankelijk van de stroomsterkte. Hoe hoger de spanning, hoe lager de stroom voor een gegeven vermogen kan zijn en hoe lager het vermogensverlies.
[[Bestand:Onderstation.jpg|thumb|Onderstation te Wijhe]]